
ASPIDIUM spinulosum.
J ijn g ed o o rn d e Boschvaren.
Eugelsch. Lesser «rested shield-fern.
Vraagt vrucht in Junij , Julij en Augustus. Tf
C r y p to g am i a , F i l i c e s ; Bedektbloeijenden-, Varens.
Nat uur l. Rang volgent Lin-n. LV. Filicesr Varens.
G e s l a c h t s -K e n m e r k e n , (volgens S w a r tz .) Sori subrotundi, sparsi; de vruchthoopj'es rond achtig, verspreid.
Indusia solitaria, orbiculata sive reniformia, medio vel latere affixa j de dekvliesj.es alleenstaande r
cirkelrond of niervormig, in h«t midden of aan den rand vastgehecht.
S o o r t e l i j k e K e n m e r k e n (volgens S w a r t z , Sijn. Filieum p. 420). Frondibus bipinnatis, pinnis
pinnatiiidis pinnatisque, laciniis oblongis, acutis, serratO-spinulosis^j met het loof tweemaal gevind, de vinnen
vindeelig of gevind, de slippen langwerpig spits,, gezaagd of fijngedoornd. Frondo ovato-triangulari j het
loof eirond-driehoekig. Rachi glabra (nuda;, stipite paleaceoj de middelnerf naakt,. de steel stoppelig.
Er heertcht over deze plant een groot verschil onder de voornaamste Natuuronderzoekers. Sommigen 9
onder welke de beroemde W a h l e u b e r g (ia zijne' Flora. Lapponica p. 282} beschouwen haar slechts als
eene verscheidenheid van de verbreede Boschvaren, op welke wijze dit ook is opgegeven in het vervolg
op mijne Flora Belgü Septentrionalis (J I , 1 p. 18) , onder mijn toezigl bewerkt en onlangs uitgegeven
door de Heeren M iq u e l ca D a s s e n (te Amsterdam bij J. C. Sep p en Z oon 1832). Anderen', onder
welke S m i t h ,. S w a r t z , W a h l e n b e r g (in de Flora Süecica I I p. 673) en laatstelijk W a 11 r p t h ,
(in zijne Flora Gryptogamica Germaniae l p . 17), beschrijven haar als eene eigene soort. De kenmerken
ter onderscheiding zijn evenwel niet zeer bepaald en bestaan hoofdzakelijk daarin r dat het loof van Asp»
spinulosum minder breed en doorgaans eenen keer minder verdeeld is , waardoor de geheele houding der
plant aanmerkelijk verschilt, gelijk dit in de bijgaande afbeelding genoegzaam is aangeduid; dat voorts
de doornvormige tandjes aan den kant van het loof meer zigtbaar en de kleur van het groen helderder is r
dan bij Asp. dilatatum. Hoe het z i j , het verschil van beide is in alle gevallen groot genoeg, om ook da
fijngedoornde Boschvaren door eene afbeelding in deze Flora op te helderen^
Men ziet bij a eene der sUppen, welke veel minder ingesneden is, dan dezelfde bij Asp. dilatatum; bij b". het
eenigzins niervormig dekvlies, vergroot; bij e. hetzelfde, ook vergroot r met de daaronder geplaatsts
zaaddoosjes; eindelijk bij d , onder eene aanmerkelijke-vergrooting, een der gestoelde en met eenen geleden
r tand voorziene zaaddoosjes. — De plant blijft altoos kleiner dan Asp. dilatatum ca groeit niet hooger dan
4 of 5 palmen.
G r o e i p l a a t s e n . In vochtige r beschaduwde zand- en veengronden»
Zij is het eerst als inlandsch opgegeven in het Spicilegium van d e G e e r N0.- 80.
Zij is door dezen gevonden aan den weg tusschen Loosduinen en Monsteren op den heiligen berg bij Amert*•
foort; door He Be ij e r bij Nijmegen; door den HoogL R e i n w a r d t (mss.) in het Haagsche bosch en tq-
Velzen bij Haarlem ; door mij zelven bij Utrecht, bij Haren, en P a te rw o ld e door den Heer D a s s e n bffi
Assen en by Raalte in Overijssel; door den Heer M iq u e l bij Ootnnarsum. Zij zal waarschijnlijk- op mees*
andere plaatsen in ons Vaderland voorkomen.
H u i s h o u d e lij k Ge b-r u-i k. Hiervan- is nog geen- nuttig, gebruik bekend,, dan alleen tot onderstrooqjnjj
in. de stallen«