
ZANNICHELLIA palustris.
W*ater-Zannichellia.
Hoogduitsch. Sumpf-Zannichellie.
Engelsch. Horned Pond weed.
Bloeit in Julij en Augustus 0 . .
Monoecia, monandria; Eénhuizigen, Éénhelmigen.
Natuurl. Rang volgens linn. XV» Inundatae. Alismaceae, decandolle.
Geslachts-kenmerken. Flores solitarii; de bloemen eenzaam. Mas : stamen i , nudum; de mannelijke
bloem met éénen naakten meeldraad. Femina: Perigonium campanulatum; de vrouwelijke bloem met
een klokvormig bloemdek. Ovaria 2 — 6; 2—6 vruchtbeginsels. Capsulae i-spermae, sessiles, compres-
sae, gibbosae, extus crenulatae j de zaaddoozen i-z ad ig , ongesteeld, zamengedrukt, b u ltig , aan de buitenzijde
gekarteld.
Soortelijke kenmerken. Ç Anthera 4-l°cu lari; met een 4-hokkig helmknopje. Stigmatibus integerri-'
mis; de stempels gaafrandig. Capsulis dorso denticulatis j de zaaddoozen op den rug fijngetand.
De wortel bestaat uit fijne en lange vezels• De stengen zijn draadvormig, vele bij elkander ge-
plaatst en in talrijke takken verdeeld, zoodat de Zannichellia soms geheele zoden aan en onder
de oppervlakte des waters uitmaakt, terwijl de wortelvezels zich ó f in het water ó f in den
modder onder hetzelve uitstrekken. De bladen zijn fijn grasachtig , lijnvormig, doch naar den
top eenigzins spits toeloopende. Aan den voet der bladen, vooral der bovenste, vindt men een
vliezig steunblaadje , hetwelk gedeeltelijk tot bedekking der bloempjes schijnt te dienen. Deze
zijn twee bij elkander, één mannelijk en één vrouwelijk bloempje bij hetzelfde blad, gelijk men
deze bloempjes, vergroot, te zamen ziet a f geheeld bij a. De mannelijke bloem is hier naakt en
bestaat alleen uit éénen meeldraad; de zeer kort gesteelde vrouwelijke bloem, welke men mede
vergroot ziet bij b , bestaat uit een zeer klein, klokvormig bloemdek {^perigonium), in hetwelk
3 -4-5, doch doorgaans 4> kortgesteelde vruchtbeginsels, elk met een zeer kort stijltje, in een’ vrij
grooten, gaafrandigen stempel ov er gaande, gevonden worden. Met den vorm des vruchtbeginsels
komt de vorm der, hier bij c vergroot afgebeelde, eenigzins gekromde, op den rug gekartelde
vruchtjes overeen , behalve dat het stijltje na den bloeitijd nog eenigzins in grootte toeneemt
en zóó een snavelvormig verlengsel der vrucht uitmaakt.
Groeiplaatsen. In slooten, vaarten en moerassen, vooral in brak water.
Zij is , volgens de gorter, in zoodanige wateren algemeen door het gansche Land. Meese getuigt hetzelfde
wegens Friesland. De Heer dumortier vond haar in Zeeland. De Heer bergsma en ik vonden
haar te zamen zeer veel in de slooten om Amsterdam en aan het IJ. Later zag ik haar bij Groningen;
in den Noordpolder in de prov. Groningen ; aan de Lemmer en bij Anjum in Friesland. De afgebeelde
plant is uit de nabijheid van Zeeburg bij Amsterdam. — Het is eene ook elders zeer algemeen
verspreide p lan t, gelijk ik daarvan gedroogde exemplaren bezit, welke gevonden zijn in het warme
w a te r, afvloeijende uit de warme baden van Balaruc bij Montpellier.
Huishoudelijk gebruik is hiervan niet bekend.