P A X I L L U S GRISEO-TQMENTOSUS FR.
GrijsvilUge Paxillus.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. VI. N°. 453.
Soortelijke kenmerken : pileo excentrico, convexo, carnoso, spongioso marginem versus attenuato,
obovato vel spathulato, subviscoso in statu vegeto, levi, margine pubescente involuto, nucis
avellanae colore; stipite valde robusto, molli, spongioso, miti, uno latere bulboso, attenuato versus
apicem, strato velutino-griseo obtecto; lamellis subdistantibus, decurrentibus, sublatis, basi eleganter
venosis, subfuscis.
Hoed uitmiddelpuntig, bol, vleezig, sponsachtig, naar den rand versmald, omgekeerd eivormig of
spatel vormig, iets kleverig in verschen toestand, glad, aan den zachtbehaarden rand omgebogen,
hazelnootkleurig; steel zeer stevig, naar den top versmald, zacht, sponsachtig-week, aan eene zijde
bolvormig, bedekt met een grijs viltige laag; plaatjes tamelijk ver afstaand, afloopend, vrij breed,
aan den voet sierlijk geaderd, lichtbruin. Fr. Ep. 404, Sacc. Syll. V. 988, Ned. Kr. Arch. 2. IV.
217. Cooke III. tab. 876. Oud. Rév, I p. 253.
Groeiplaats: Op rottend hout.
Nederland: Werd door Mej. J. Staring eens gevonden bij Bergen op Zoom in 1884, de afgebeelde
plant werd door wijlen den Heer van E eden gevonden bij Haarlem in October 1899.