
RUBUS B E L L A R D I I WH E E T N.
Bellardi’s Braam.
+ Hoogduitsch: Bellardis Brombeere.
Engelsch: Bellardi’s Bramble.
Bloeit: Juni—Juli. 24..
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. Ord. III. Icosandria Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. IV. N°. 288.
Soortelijke kenmerken : Turiones procumbentes molles teretes pruinosi paree pilosi dense
glanduloso-setosi aculeolatique. Aculei inaequales breves, maiores e basi dilatata compressa adunci,
minores subulati rectiusculi. Folia ternata subpersistentia, petiolo supra plano glanduloso-setoso,
stipulis linearibus alte adnatis. Foliola omnia petiolulata magna laete viridia utrinque adpresse
pilosa, subaequaliter serrata, terminale ellipticum basi rotundatum apice cuspidatum vel subcaudato-
acuminatum. Kami floriferi glandulosi folia ternata, foliolis obovatis; inflorescentiae laxae abbreviatae
apice racemoso-corymbosae inferne foliosae ramuli patentes, bracteae lineari-lanceolatae, inferiores
trifidae, ramuli peduncülique elongati tenues aculeolati dense rubro-glandulosi tomentosique. Calyces
magni tomentoso-glandulosi, laciniis lanceolatis post anthesin erectis; petala angusta spathulata;
stamina numerosa stylos vix superantia in anthesi erecto-patentia, postea conniventia; germina
glabra; calyx frucfcifei’us erecto-patulus, drupeolae haud numerosae nitidae nigrae, putamine
subtriangulari. (Focke).
Loten uit zwak gebogen voet neerliggend zacht, rond, berijpt, met verspreide zachte haren
en dicht bezet met klierborstels en stekeltjes. Stekels ongelijk, kort, de grootste uit verbreeden
voet samengedrukt en licht gebogen, de kleinere priemvormig en bijna recht. Bladen drietallig en
lang blijvend met van boven afgeplatten, met klierborstels bezetten ste e l; steunblaadjes lijnvormig,
ver aangegroeid. Blaadjes alle gesteeld, groot, helder groen, aan beide zijden aangedrukt behaard en
ongelijk gezaagd, tophlaadje elliptisch, aan den voet afgerond, aan den top spits of langer uitgerekt
toegespitst. Bloeitakken beklierd met drietallige bladen, blaadjes omgekeerd eivormig; bloeiwijze los,
afgeknot, aan den top tuilvormig, van onder bebladerd met uitstaande takken, schutblaadjes lijnlancetvormig,
de onderste driedeêlig, takken en bloemstelen lang, slank, bestekeld, dicht viltig en
met talrijke, roode klieren voorzien. Kelk groot, viltigklierig, met na den bloei opgerichte lancetvormige
slippen; bloembladen smal spatel vormig; meeldraden talrijk, nauwelijks boven de stijlen
uitstekend en gedurende den bloei schuin uitstaande, daarna samenneigend; vruchtbeginsel glad;
vruchtkelk schuin uitstaande; vruchtjes weinig talrijk, glimmend zwart; pitjes eenigszins driehoekig.
Verklaring der afbeeldingen: A. Loot met bloeiende zijtak op Vs der ware grootte. B. Bladloot
op Vt der ware grootte, a. Bloem nat. gr. b. Kelkblaadje, c. Stampers, d. Meeldraden.
Groeiplaats: Op frisschen boschgrond, gaarne op vochtigen bodem, verbreid door de geheele
Noord-Duitsche vlakte, in Midden- en Zuid-Duitschland, voornamelijk in bergwouden. Bovendien werd
de plant aangetroffen in Zuidelijk Zweden, Denemarken, Duitsch Oostenrijk, Noord Italië, Frankrijk
en Engeland.
Nederland: Deze braam werd ons 26 Juni 1906 welwillend toegezonden door den Heer W. W.
Schipper, die haar in het Asserbosch heeft ontdekt.