
RUBUS CANDICAN3 WH.
THYRSOIDEUS W1MM.
Witviltige Braam.
Hoogduitsch: Weiszfüzige Brombeere. Engelsch: Whïte-füting Bramble.
B l o e i t : J u 1i—A u g u s t u s . ft.
Stelsel van L innaeus : Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II. No. 105,
Soortelijke kenmerken : Turiones alte arcuati infeme obtusanguli faciebus planis, ad basin
saepe teretiusculi, superne sulcati, glabri vel glabriusculi saepe apice demum radicantes aculeis
sparsis ad angulos dispositis validis compressis e basi dilatata lanceolatis rectiusculis vel paul-
lulum reclinatis armati; folia quinata-digitata, petiolo supra plano, stipulis linearibus; foliola
angusta irregulariter duplicato et inciso-serrata, aestivalia autumnaliaque supra glabra, ver-
nalia paree pilosa, omnia subtus tomento tenui albicantia vel adulta subvirentia, terminale e
basi subcordata, anguste ellipticum vel ovatum vel ovato-lanceolatum, acuminatum, infima
brevissime petiolulata. Ramorum florentium folia ternata quinatave foliolis supra paree pilosis;
rhachidis aculei rari parvi falcati; inflorescentiae elongatae angustae thyrsoideae interdum
racemosae ramuli subaequales uniflori vel saepius cymoso-triflori vel pauciflori erecto-patentes
tomentosi paree aculeati; flores mediocres; sepala cinereo-tomentosa inermia in flore et fructu
reflexa pedunculo applicata; petala oblonga sensim in unguem attenuata, alba velrosea; stamina
inaequalia in flore vix aperto stylos superantia, deinde expansa, post anthesin erecta conni-
ventia; pollinis granulorum pauca magna conformia, alia irregularia parva; germina glabra;
torus villosus; fructus sat ampli subglobosi sapidi drupeolae nigrae nitidae; putamen oblongum.
Loten hoog-bogig, benedenwaarts stompkantig met vlakke zijden, aan den voet bijna rond,
naar boven gevoord, kaal of bijna kaal, aan den top dikwijls wortelend, bewapend met verspreide
op de kanten geplaatste stevige samengedrukte stekels, die uit een verbreeden voet
lancetvormig recht of een weinig teruggebogen zijn; bladeren handvormig vijfdeelig; bladsteel
van boven vlak; steunblaadjes lijnvormig; blaadjes smal, onregelmatig dubbel en ingesneden
gezaagd, in den zomer en herfst van boven glad, in het voorjaar spaarzaam behaard, alle
van onder door een zacht vilt witschemerend of in volwassen toestand bijna groen, het
eindblaadje met èenigszins hartvormigen voet smal elliptisch of eivormig o f . ei-lancet"
vormig, toegespitst; onderste blaadjes zeer kort gesteeld. Bladeren in de bloeiwijze drie- of
vijftallig, blaadjes van boven verspreid behaard; bloeias 'met weinig talrijke kleine gekromde
stekels; takken der verlengde smalle of breedere tros bijna gelijk eenbloemig, schuinuitstaande
viltig en zwak bestekeld; bloemen middelmatig; kelkbladen grijsviltig, onbewapend, gedurende
den bloei en bij de vrucht tegen den bloemsteel aangedrukt; bloembladen langwerpig langzaam
in een nagel versmald, wit of rosé; meeldraden ongelijk lang, bij de pas geopende bloem
langer dan de stijlen, vervolgens uitgespreid en na den bloei opgericht, samennijgend; stuif-
meelkorrels enkele groot en gelijkvormig, andere onregelmatig en klein; vruchtbeginsel glad;
bloembodem behaard; vruchten tamelijk groot, bijna bolvormig, smakelijk; vruchtjes glimmend
zwart; pit langwerpig.
Verklaring der Afbeeldingen: a. Bloemblad, b. Jonge bloem zonder bloembladen, c. Vruchtbeginsel.
d. Jonge vrucht.
Ik maak hierbij opmerkzaam, dat deze teekening in strijd is met de beschrijving, want zoowel
in Focke’s Syn. Rub. Germaniae als in zijne bewerking van dit geslacht in Ascherson en
Graebner’s Syn. der Mitteleur. Flora VI 1 p. 486 worden de vruchtbeginsels kaal genoemd, de
vruchtbodem daarentegen dicht behaard. Misschien een vergissing bij het teekenen, wat ik
bijna niet mag veronderstellen, gelet op de nauwkeurigheid bij het teekenen in acht genomen,
de duidelijkheid waarmede het vruchtbeginsel behaard is voorgesteld en het imprimatur, dat
door den Heer Schipper aan de teekening is verleend.
g r o e i p l a a t s : Op lichte halfbeschaduwde plaatsen tusschen struikgewas, aan boschzoomen
op open boschplekken enz. in geheel midden Europa, voornamelijk in heuvelachtig gebied en
in de lagere bergstreek. Focke geeft haar aan bijna overal in het heuvelland ten westen der Elbe.
Nederland: Door mij werd in de nieuwe bewerking van den Prodromus enkele herbarium
exemplaren tot R. thyrsoideus gebracht o.a. van Winterswijk, Arnhem, Oosterhout, terwijl zij
door den Heer Th. Abeleven reeds van Heumen verzameld werd.
Het afgebeelde exemplaar, dat wij evenals de andere in deze afleveringen afgebeelde Rubi
danken aan de vriendelijkheid van den Heer W. W. Schipper te Winschoten werd door dezen
gevonden in Augustus 1910 in de streek geheeten Valkstraat tusschen Heumen en Overasselt.