CANTHARELLUS TUBAEFORMIS FR.
Trompetvormige Cantharel.
Hoogduitsch: Trompeten Faltenpüz. Engelsch: Trumpet Cantharel.
Stelsel van L innaeus : Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. O. Hymenomycetes. Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. VIII. No. 660.
Soortelijke K enmerken; pileo carnoso-membranaceo, infundibuliformi, repando lobatoque,
flocculoso, subfusco, expallente, stipite cavo, glabro, aurantio-fulvente, demum compresso, lacu-
n oso; lamellis crassis distantibus, multifido-ramosis, luteis fuligineisve, n u d is; sporis 7 — 8 = 4 1/2.
Pileus IVo—6 cM. latus; stipes 5—6 cM. longlis, 1 cM. crassas. Inferna superficies modo
stipite, modo pileo concolor.
Hoed vleezig-vliezig, trechtervormig, teruggeslagen en gerand, vlokkig, bruinachtig ver-
bleekend; steel hol, glad, oranjeachtig geel, ten laatste samengedrukt, van holten voorzien;
plaatjes dik, verafstaand, herhaaldelijk vertakt, geel of roestkleurig, naakt; sporen 7 — 8 = 4 l/2 /a.
Hoed 1V2—6 cM. breed; steel 5— 6 cM. lang, 1 cM. dik, benedenwaarts nu eens van dezelfde
kleur als de hoed,, dan weer geheel eenkleurig.
Canthareüus tubaeformis Fries. 8. M. 1, p. 319; Hym. Eur., p. 457; GUI. C. F. cum icone;
Fl. Dan. t. 2080 f. 1, Berk. et Brown N. 74, Berkl. Outl., p. 215; Coóke. IU. tab. 1108; Sacc.
Syll. V. 489; Oud. Rév. 1. p. 182.
Groeiplaats: Op den grond en op rottend hout in groepen in Europa en de Vereenigde
Staten van Noord Amerika.
Nederland: Ontdekt in September 1861 door Sprée in het gras aan den voet van beuken
op het landgoed de Boekhorst bij Lochem, in 1870 door Oudemans teruggevonden bij Baarn.
De afgebeelde exemplaren werden door Mej. C. C. B-itsema en mij gevonden onder beuken
in de bosschen van de Sysselt bij Ede in September 1910.