
CORTINARIUS PHOL IDEUS FR.
Beschubde Cortinarius.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. O. Basidiomycetes. Fam. Hymenomycetes.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI N°. 844.
Soortelijke kenmerken: pileo (5—10 cM.) carnoso, convexi, dein plano, in centro obtuse et
late mammeloso, fulvo, pilis obscuris in squamis fasciculatis et in zonis dispersis obtecto; stipite
solido, apicem versus attenuato, interdum basi bulboso, pluribus zonis squamarura bruneo-fuligino-
sarum, subflexarum praedito, glabro, apice claro-violaceo, ubi invenitur interdum annulus pilis
ferrugineis consistens; lamellis approximatis, subemarginatis, primum violaceis, deinde obscuro-
cinnamomis.
Hoed (5—10 cM.) vleezig, bol, vervolgens afgeplat, met in het midden stompen breeden bult,
bruingeel, met donkere tot schubben verbonden en in kringen geplaatste haren bezet; steel vast,
naar den top versmald, somtijds met bolvormig opgezwollen voet, voorzien van verscheiden
kringen van roestbruine eenigszins teruggebogen schubben, glad, aan den top helder violet,
alwaar men somtijds een uit roestkleurige haren bestaanden ring vindt; plaatjes dicht bijeenstaand,
bijna uitgerand, eerst violet, later donker kaneelkleurig.
Fries. Ep. 364; Sacc. Syll V. 938. Cooke lil. tab. 761. Fl. Bat. t. 1449. Oud. Rêo. I. 273.
Groeiplaats: In bosschen op den grond.
Nederland: Het eerst aangetroffen in een veenachtige weide aan den voet van een berk bij
Apeldoorn in 1889 door Mej. C. C. Oudemans. Het afgebeelde exemplaar werd in talrijke exemplaren
op humusrijken bodem aangetroffen door den heer Bernink in het Borchtbosch bij Denekamp en
mg welwillend van daar ter afbeelding toegezonden.