
van hier uit naar de basis meer versmald. Knoppen donkerbruin, de bloemdragende zeer dik, eerst
wit-viltig, later kaal wordend; cf dik bijna kogelvormig, naar boven eivormig gekield, met korten
rechten snavel, S dik eivormig, gekield gesnaveld, met omgebogen snavel. Jongste twijgen wit
zjjdeachtig, aan de basis ten slotte kaalwordend, beharing slechts blijvend aan den voet der bladstelen;
eenjarige takken olijf bruin of kastanjekleurig bijna zwart, een enkele maal rood, bedekt
met een grijsachtige dauw, de oudere takken donkergroen, gedurende vooijaar en zomer grijs
bedauwd; binnenbast helder citroenkleurig.
Verklaring der Afbeelding: A. Bloeiende vrouwelrjke tak, Ai. en Au. bladloten, a. en ai. bloem
voorkant, b. bloempje van ter zijde, c. hetzelfde met schubje, d. schubje afzonderlijk, e. doorsnede
bloempje, f. ondereinde bladsteel.
Groeiplaats ; In vochtige bosschen en langs rivieroevers van Midden-Europa, vooral in de nabijheid
van gebergten, doch bijna nimmer in het gebergte opstijgend.
Nederland : De afgebeelde planten werden ons welwillend aangeboden door de Heeren Wachter
en J ansen te Rotterdam, die de plant in de omstreken dier stad verzamelden. De bloeiende tak
werd ingëzameld den 8™ April, de bladdragende takken den 29 Augustus 1908. Door deze teekening
komt de onjuiste afbeelding Dl. XVIII. N°. U 3 2 te vervallen.
S A L IX D A P H N O ÏD E S VILL. 1797,