
MEDICAGO F A L C A T A L. VAR. T EN U I FO L IO LA T A MIHI.
Smalbladige Sikkelrupsklaver.
Hoogduitsch: Schmalblättrige Schneckenklee.
Engelsch: Narrow leaved Sickle Medick.
Bloeit: Juni—Sept. 2}..
Stelsel van Linnaeus: Cl. XVII. Ord. III. Diadelphia. Decandria.
Natuurlijk stelsel: Vasculares. Dicotyledoneae. Ord. Papilionaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. III. N°. 229.
Soortelijke kenmerken: Zie Dl. XIII. N°. 982.
Kenmerken der variëteit : Differt a forma typica caulibus foliisque magis cano-pilosis, et foliolis
angustioribus; his aut longe linearibus, integris, apice perpendiculum in nervo medio emarginatis,
cum 2 dentibus lateralibus et nervo centrali in mucronem plus minusve longum producto, aut
longis, oblongis basi cuneatis, dum .in omnibus plantis racemae sunt pauciflorae, saepe ad
2—8 flores reductae.
Zjj verschilt van den hoofdvorm door meer grijs behaarde stengels en blaadjes, terwijl de laatste
smaller zijn, nu eens lang lijnvormig, gaafrandig, van boven loodrecht op de middelnerf uitgerand,
met twee zijdelingsche tandjes en de tot een korter of langer stekelpuntje verlengde hoofdnerf,
dan weer lang, langwerpig met wigvormig versmalden voet, terwijl bij allen de bloemtrossen
minder rijkbloemig zijn, somtijds tot 2—3 bloemen gereduceerd. Men zie Ned. Kruid. Archief.
3. I. bl. 586. Destijds was mij geen andere beschrijving bekend dan van De Candolle (Prodr. 2,
p. 172) die een vorm B. annularis (Ser. mss) „foliolis angustioribus minoribusque, leguminibus
magis arcuatis subcochleatis” beschrijft. Daar de peulen bij onze variëteit geenszins van het type
afwijken, meende ik toen reeds dat deze beschrijving niet op onze vormen past. Thans beschikken
wij over de uitvoerige bewerking van Ascherson en Graebner in hunne Synopsis der Mitteleuropäischen
Flora (VI. 2, p. 398), waar onder A. macrocarpa een var. gracilis beschreven
wordt, waarbij echter de blaadjes slechts 3—5 mM. lang zijn, de trossen 1—5-bloemig en de
bloemen meestal licht geel of bijna wit zouden zijn.
Door hen worden de uit Zuid Oost-Europa aangevoerde planten gebracht tot M. procumbens,
met de beschrijving: „Pflanze meist kräftig. Stengel niederliegend. Blättchen grösser. Nebenblätter
grösser, stärker gezähnt.* Het meest nadert onze vorm nog tot de var. diffusa Schur. „Zweige
schlank, verlängert, niederliegend, mit fast einerseits wendig gestellten kurzen Zweigen. Blättchen
klein. Blüthenstände kurz, armblüthig. Blüthen goldgelb. Ziemlich selten, auf trockenem Boden.*
Onder de afdeeling M. Microcarpa worden de bloemen als 6—6.5 mM. lang beschreven, doch de
peulen 1% tot 27a maal gewonden, met in het midden bijna gesloten windingen. Daar onze
planten peulen hebben, die niet van de typische falcata afwijken, kunnen zij ook niet tot dezen
vorm gerekend worden en houdt ik onze ingevoerde planten nog steeds voor een afzonderlijke
variëteit, waaraan ik den naam tenuifoliolata heb toegedeeld.
Verklaring der afbeelding: A. Plant verkleind op 7® nat. gr., a. bloempje vergroot, voorzijde,
b. idem, zijkant, c. bloem, ontdaan van de bloembladen, vergr.; d. blad, vergr.
Nederland: Op verschillende terreinen aangevoerd. De afgebeelde plant werd door de heeren
Wachter en J ansen den 26 Augustus 1909 op een aanvoerterrein te Schiedam verzameld en
voor deze flora afgestaan.