
CLITOCYBE METACHROA FR.
Tweekleurige Clüocybe.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. O. Hymenomycetes.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XV No. 1160.
Soortelijke kenmerken: pileo 2—4 cM. lato, tenuiter carnoso, primum convexo, mox plano vel
depresso, juventate bruneo-cano, deinde livido, sicco albicante, margine demura substriato; lamellis
adnatis, vix decurrentibus, approximatis, tenuibus, planis, cano-albis: stipite primum solido, levi,
mox cavo, ergoque facile compresso, circiter 4 cM. longo, 5 cM. lato, aequali, rigido, parte exteriore
fibroso, cano, apice albo-farinato.
Hoed 2—4 cM. breed, met dun vleesch, eerst convex, weldra afgeplat en zelfs ingedeukt, bruinachtig
grijs in de jeugd, later loodkleurig, bij droogte witachtig, met ten laatste gestreepten rand.
Plaatjes aangegroeid, nauwelijks afloopend, dicht bijeen, vlak, dun, grijsachtig wit. Steel gevuld,
rond, weldra hol en daardoor gemakkelijk samendrukbaar, ongeveer 4 cM. lang, 5 mM. dik, overal
even dik, stevig, uitwendig vezelig, grijs, aan den top wit bepoederd.
Agaricus (Clitocybe) metachrous, Fries, Epicr. p. 77; Cke, Hdbk. p. 59; Cke. Illustr. pl. 115
Massee Brit. Fung. 11. p. 437.
Groeiplaats : In droge dennenbosschen.
Nederland: Het vorige jaar (1909) werd deze paddestoel zeer talrijk gevonden in de dennenbosschen
bij Ede en Bennekom, en de afgebeelde exemplaren verzameld den 27 November aldaar.