
slechts 2—3 m.M. in doorsnede, met witachtige, min of mèer op rijen geplaatste haren voorzien,
het eerste tamelijk lang gesteelde blad eerst op 2—3 d.M. hoogte van den grond vertoonend,
terwijl de daarop volgende bladeren een veel kleiner oppervlak en korter stelen hebben, zelfs het
allerhoogste vlak onder de bloeiwijze slechts een steel van 1 c.M. lengte heeft. Tros 2—3 d.M.
lang met 20—30 kort gesteelde bloemen, die naar boven dicht opeengehoopt zijn, naar onder
toe meer verwijderd, alle min of meer eenzijdswendig; een aangename geur als die bij Reseda
verspreidend. Bloemen 8—10 m.M. hoog en bijna even breed, met een 3 m.M. langen steel.
Kelk half bovenstandig van uit den bloemsteel zich trechtervormig verwijdend, en eindigend in
een bijna even breede als hooge zoom, die aan den top iets vernauwd is, afstaand kort behaard,
met 10 uitstekende, donkergroene ribben en verdeeld in 5 kort driehoekige slippen, die in
het midden ruggelings omgebogen zijn en zoo een spits vormen. Kroonbladen op den kelkzoom
ingeplant, eerst groenachtig wit, dan geelachtig, later somtijds duidelijk rood gekleurd, driemaal
langer dan de kelkslippen, en over den kelkrand heengebogen en halverwege de kelkbuis,
reikende, uit breed afgeronden voet naar boven toe in 5 slippen verdeeld, de beide zijslippen van
de drie bovenste tweespletig, de middelste driespletig, met helder groene aderen, die de geheele
bloemvorm omlijsten. Meeldraden 10 in het midden van ieder kelk- en kroonblad ingeplant, die op
de kelk ingeplant reiken even hoog als de kroonbladen,.doch zijn korter dan de kelkslippen, met groene
helmdraden en gele helmknoppen. Vruchtbeginsel langwerpig, met den voet der kelkbuis vergroeid
met twee half vergroeide stijlen, ieder met een donkerbruinen knotsvormigen stempel. Stempels eerst
een weinig boven de helmknoppenkroon uitstekend en buiten de bloem te voorschijn tredend.
Placenten twee, veeleiig.
Soortelijke kenmerken zijn reeds in bovenstaande geslachtsbeschrijving opgenomen.
Verklaring der afbeeldingen : a. Jonge bloem, vergr., b. Oudere bloem, vergr., c. Gedeelte kelk
met bloemblad en meeldraden, d. Binnenkant kelk, vergr., e. Buitenzede kelk, f. stamper, ten deele
overlangs opengesneden.
Groeiplaats : In dichte wouden in Noord-Amerika, van Californië tot Alaska; zij werd t eerst
gevonden in 1826 dooi? Douglas in de wouden van Santa Cruz.
Nederland: Zij groeit in een tuin bij het koloniaal Museum te.Haarlem, waar zij door leerlingen
der daarbij zich bevindende school voor kunstnijverheid op 18 Mei van dit jaar gevonden werd.
De Heer Greshoff onderzocht dit vreemde gewas en heeft daarvan een uitvoerige beschrijving
gegeven in de Levende Natuur van Juli 1906, opgeluisterd door fraaie teekeningen van de Heeren
K. Kooy en J. J eswiet. Een onderzoek door den Heer Greshoff en den Heer J eswiet ingesteld,
bracht aan het licht dat wij hier met geen vluchteling uit tuinen te doen hebben, daar de plant
niet in cultuur is en slechts in enkele horti . wordt gekweekt. Zij ontbreekt ook in de overige aangrenzende
landen. -*•
Aangaande haar oorsprong zou het mogelijk kunnen zijn, dat zij als zaad bij het uitpakken van
kisten voor het museum bestemd, zou aangevoerd zijn en aldus opgeslagen. Tot nu toe schijnt zij
den strijd met TJrtica, Lamium en Chelidonium goed te bestaan. Of zij blijvend zal zijn?
Eindelijk zij nog vermeld dat de afbeelding van deze plant in deze Flora door de welwillendheid
van de Heeren J eswiet en Greshoff mogelijk is geworden, terwijl ik de hier gegeven beschrijving
aan het opstel van laatstgenoemden in de Levende Natuur ontleen.