
RUBUS ULMIFOLIUS X R. CAESIU8,
A, pseud’agrestis Focke.
Hybride tusschen de Olmenblad en Dauwbraam.
B l o e i t : A u g u s t u s , ft.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. Ord. III. Ieosandria. Polygynia.
Natuurlijk stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II. No. 105.
Soortelijke kenmerken: Zie Dl. XIX. 1511 en Dl. IV. No. 288.
H yrride kenmerken: Tiinones valde pruinosi, folia plerumque ternata vel imperfecte
quinata-pedata, foliolis infimis ornnino sessilibus. Poliola satis lata, subrotunda, iuniora subtus
cinerea, dein plus minusve virescentia. Stipulae parvae, anguste lineari-lanceolatae. Pedunculi
plus minusve glandulosi. Plores formae albiflorae, pseud’agrestis, iis rubriflorae, B. patentis,
maiores, ambae fere omnino steriles. Haec varietas differt praeterea a varietate patente foUolis’
subtus manifeste canescentibus, turionibus robustioribus, racemis longioribus densioribusque,
denique laciniis calycis in fructu erectis.
Loten sterk berijpt, meestal 3-tallige of onvolkomen 5-tallige voetvormige bladeren, met
bijna volkomen zittende onderste blaadjes. Deze tamelijk breed, rondachtig, in de jeugd van
onderen grijs, later meer of minder groenwordend. Steunblaadjes klein, smal lijn-lancetvormig.
Bloemstelen met meer of minder gestoelde klieren. De bloemen der witbloeiende vorm zijn
grooter dan die der roodbloeiende vorm, beide vormen zijn bijna volkomen onvruchtbaar. De
hier afgebeelde vorm pseud’arvensis onderscheidt zich bovendien door van onderen duidelijk
grauw viltige bladeren, krachtiger groei en langere en dichtere bloemtros, voorts door rechtop-
staande kelkslippen bij vruchtrijpheid.
Verklaring der afbeelding: a. Bloemblad. &. en c. Bladeren aan het eind der loot, verkleind.
d. Uitgebloeide inflorescentie met enkele vruchtjes.
Groeiplaats: Bekend aan de oevers van het meer van Genève en elders tusschen de
stamouders.
Nederland: In mijne bewerking der Rubi voor den Prodromus heb ik bij enkele Rubi
eorylifolii het vermoeden uitgesproken, dat verschillende dier vormen hybriden zouden zijn
tusschen R. ulmifolius en R. caesius. Als zoodanig kwamen verschillende specimina in aanmerking
door van den Bosch op Schouwen en Zuid-Beveland verzameld en ook een bij
Woensdrecht aangetroffen.
De Heer W. W. Schipper, die de Rubi tor plaatse onderzoekt, had de welwillendheid een
exemplaar ter afbeelding toe te zenden, door hem in Augustus van het vorige jaar bij
Cortgene verzameld.