
RUBUS PL ICATUS W. E T N.
Geplooidbladige Braam. 1786
Hoogduitsch: Faltenblättrige Brombeere.
Engelsch: Plicate Bramble.
Bloeit: Juni—Juli. b.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II. N°. 105.
Soortelijke kenmerken: Radix repens prolifera; turiones suberecti demum arcuati rarissime apice
radicantes; inferne obtusanguli superne angulati apicem versus sulcati glabri aculeis conformibus ad
angulos dispositis validis e basi dilatata deflexis armati; folia quinato-digitata, petiolo supra plano
aculeis recurvis armato, stipulis late linearibus; foliola plicata grosse duplicato-serrata utrinque
viridia et pilosa, terminale ovatum saepe cordatum breviter acuminatum, infima subsessilia. Rami
floriferi erecti obtusanguli, superiores racemigeri, inferiores racemoso-paniculati; inflorescentia ramo-
rum normalium racemosa, inferne uno alterove ramulo paucifloro axillari aucta; pedunculi elongati
paree aculeati pilosi, pilis erecto-patentibus; flos terminalis subsessilis; flores mediocres; calyces
inermes, sepalis viridibus tomentoso-marginatis in fructu patulis; petala obovata in unguem attenu-
ata albida vel pallide rosea; stamina stylos vix aequantia post anthesin fructui non applicata;
fructus ater nitidus acidulus; putamen fere triangulare.
Wortel kruipend, knoppenvormend; loten bijna opgericht, ten laatste overhangend, zeer zelden
wortelend, onderaan stompkantig, naar boven hoekig, naar den top gevoord, glad, bewapend met
gelijkvormige, op de kanten geplaatste, krachtige en aan den voet verbreede stekels; bladen
5-deelig-voetvormig, met van boven vlakken en met teruggebogen stekels bewapenden steel; steun-
blaadjes breed-lijnvormig; blaadjes geplooid, grof dubbelgezaagd, aan beide zijden groen en bebaard,
het topblaadje eivormig, vaak hartvormig, kort toegespitst, het onderste bijna zittend. Bloeitakken
opgericht, stompkantig, de bovenste trossendragend, de lagere trospluimvormig; bloei wij ze der normale
takken trosvormig, onderaan hier en daar voorzien van een armbloemige okseltak; bloemstelen
lang, spaarzaam bestekeld en met schuins-afstaande haren voorzien; eindbloem bijna zittend; bloemen
van middelmatige grootte; kelken ongewapend, kelkslippen groen viltig berand, bij de vimekt afstaand;
bloembladen omgekeerd-eivormig, in den nagel versmald witachtig of bleek rosé; meeldraden nauwelijks
even lang als de stijlen, na den bloei niet tegen de vrucht aangedrukt; vrucht glanzend zwart,
zuurachtig; steenkern bijna driehoekig.
Verklaring- der Afbeelding: a. Bloeistengel op ïji verkleind, b. top bladloot, c. doorgesneden bloem.
Groeiplaats : Algemeen op lichten, zandigen en ook wel humusrijken bodem, in lichte bosschen,
in heggen, langs boschranden en tusschen kreupelhout. Zij komt voor, behalve in ons land, in Noord-
Frankrijk, Groot-Brittanje en Ierland, Denemarken, Zuidelijk Zweden en Noorwegen en over geheel
Duitschland met de aangrenzende gebieden.
Nederland: De plant werd hier herhaaldelijk op de boven omschreven groeiplaatsen gevonden.
Het afgebeelde exemplaar werd ons ter afbeelding toegezonden door de vriendelijke zorgen van
den Heer W. W. Schipper te Winschoten, den löden j uli 1907.