
C A R E X A X I L L A R I S GOOD.
C. muricata x remota.
Bloeit: Juni. 2t-.
S t e l s e l v a n L in n a eü s : Cl. XXL Ord. III. Monoecia Triandria.
N a t u u r l ijk S t e l s e l : Vasculares Monocotyledoneae. Ord. Cyperaceae.
Ge sla ch t sk enmerk en : Zie Dl. VI. N°. 466. Kenmerken van Carex muricata en C. remota zie
Dl. XIII. N°. 969 en N°. 962.
H y b r id e -k enmerken : Radix caespitem densum foliorum culmorümque subglaucorum agens.
Culmus rigidus, plerumque 3—-6 d.M. altus, acute triangularis, non alatus, basin versus foliosus,
superne scaber, foliis longior. Folia vaginis infra laete fuscis laminisque scabris, usque ad 8 m.M.
latis, gracilibus. Spica ad basin plerumque paniculata, rarius totius spicata, usque ad 7 c.M. longa,
ramis usque ad 0.5 cM. longis, spiculis superioribus spicatis subremotis, attamen densioribus quam
in C. remota; 6—8 supremis valde compactis, infima spica vel inferiores plurimae bractea foliacea,
culmum interdum superante, fultae. Spicula ovata vel superiora longiter lanceolata, basi et superiora
etiam apice mascula. Bracteae albae vel subfuscae, utriculo breviores. TJtriculi erecti, elongato-
ovati, plano-cönvexi, inalati, in facie exteriore leviter striati, albidi/in rostrum bifidum margine
serrulate-scabrum acuminati. Fructus fatuus.
Plant dicht zoodevormend, eenigszins grijsgroen. Stengel stijf, meest 3—6 d.M. lang, scherp
driekantig, niet gevleugeld, beneden bebladerd, slechts naar boven toe ruw, langer dan de bladen.
Deze bezitten een van onder helder bruine scheede en een ruwe 3 m.M. breede, slappe schijf.
Bloeiwijze van onder meestal pluimvormig, zeldzamer geheel aarvormig, tot 7 c.M. lang, de takken
tot 0.5 c.M. lang. De bovenste aarvormig geplaatste aartjes een weinig van elkaar verwijderd,
maar dichter dan bij B. remota, de allerbovenste 6—8 aartjes dicht-opeen gedrongen. Het onderste
of meerdere schutbladen bladachtig, het onderste dikwijls boven den stengel uitstekend. Aartjes
eivormig of de bovenste lang lancetvormig, aan den voet en de bovenste ook aan den top mannelijk.
Schutbladen wit of iets lichtbruin, korter dan de urntjes. Deze opgericht, lang eivormig, plat-bol,
ongevleugeld, van buiten fijn gestreept, bleek, in den tweetandigen aan den rand ruwen snavel
versmald. Vruchten loos.
V erk la r in g d e r a fb e e ld in g : A. Urntje rugzijde van Carex remota 16 X, B. Dwarsdoorsnede van
den halm in het midden, en C. vlak onder het onderste aartje bij C. remota 28 x , a. Aartje, b. Urntje
met kafje, b\ hetzelfde 16 x, c. en c'. Urntje buikzijde, d. Urntje rugzijde, e. Halmdoorsnede vlak
onder het onderste aartje, en f. op het midden van den halm, g. Verkleinde plant op Ve der
ware grootte.
Gr o e ip l a a t s : Op vochtige plaatsen, in loofbosschen en in begroeide moerassen tegelijk met de
beide ouders, van verschillende plaatsen in Duitschland bekend.
N ed erla n d : Het hier afgebeelde exemplaar werd door dep Heer W. C. v a n E mbden bij den
Hommel aan ’t groene Laantje nabij Utrecht, 30 Juni 1906, gevonden; de afbeelding werd onder
toezicht van Dr. J. W. C. Go e t h a r t vervaardigd.