
JUGLANS REGIA L. 1726.
JUGL ÀNS REGIA L
Notenboom. Walnoot. Okkernoot.
Hoogduitsch: Walnuss.
Engelsch: Walnut.
, Bloeit: Mei. 9|..
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXL Ord. V. Monoecia. Pentandria-Polyandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Juglandaceae.
Geslachtskenmerken: Flores monoici, masculini amentacei. Perigonium 2—6-partitum. Sta-
mina plurima in medio perigonii inserta; filamenta brevissima; antherae 2-loculares, longi-
tudinaliter dehiscentes. Flores femini solitarii, bini ternive in apice ramulorum, involucro des-
tituti. Calyx superus, 4 dentatus deciduus. Petala 4, herbacea. Ovarium 1 loculare, 1 ovulatum,
ovulo erecto. Stigmata 2, lanceolata, elongata vel 1, peltatum, 4-lobum. Drupa carnosa, puta-
mine 2—4 valvi. Semen exalbuminosum. Embryo cotyledonibus carnosis, bifidis, gyroso-plicatis.
Radicula supera, ab hilo remota. Arbores foliis exstipulatis, non punctatis.
Bloemen eenhuizig; mannelijke in katjes. Bloemdek 2—6-deelig. Meeldraden vele op het midden
van het bloemdek ingeplant; helmdraden zeer kort, helmknoppen 2-hokkig, overlangs openspringend.
Vrouwelijke bloemen alleenstaand of bij paren of drieën aan den top der takken,
zonder omwindsel. Kelk bovenstandig, 4-tandig, afvallend. Bloembladen 4, kruidachtig. Vruchtbeginsel
1-hokkig, 1-eiig, met rechtopstaand eitje. Stempels 2, lancetvormig, lang. Noot vleezig,
schaal met 2—4 kleppen. Zaad zonder kiemwit. Kiem met vleezige zaadlobben, deze tweedeelig
en met bochtige windingen. Worteltje bovenstandig, van de hilus afgewend. Boomen met bladen
zonder steunblaadjes, de bladen ongestippeld.
Soortelijke kenmerken: foliolis subnovenis ovalibus glabris subserratis subaequalibus, fruc-
tibus globosis.
Blaadjes^ meestal 4 jukkig, ovaal, glad, een weinig gezaagd en bijna even groot. Vruchten
bolvormig.
Verklaring der Afbeeldingen: PI. 1726. Bloemdragende tak. «. Mannelijke bloem, voorzijde.
b, Dezelfde van achter gezien, c. Vrouwelijke bloem (vergroot). PI. 1727. Vruchtdragende tak.
a. Noot in den bolster, b. Noot. c. Noot door midden gedeeld, d. Kern der noot.
Groeipaalts: Komt in het Oosten voor, misschien zelfs wild in Noord-Griekenland; elders
vaak aangeplant als sierboom en ter wille van de zaden.
Nederland. Ofschoon ook hier steeds aangeplant, behoort de plant tot de typische boom-
vertegenwoordigers, die uitmuntend ons klimaat verdragen. Hoewel dus geen indigene plant
zijnde, wordt zij evenals in de meeste Europeesche Flora’s tot onze Flora gerekend, waarom
een afbeelding in dit werk mag geacht worden op hare plaats te zijn.