
b b b b b
S C I L L A S I B I RI C A ANDREWS .
Siberische Zeeui.
Hoogduitsch: Siberische Meerzwiebel.
Engelsch: Siberian Squill.
Bloeit: Maart—April. 9J..
Stelsel yan Linnaeus: Cl. VI. Ord. I. Hexandria. Monogynia
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledpneae. Ord. Liliaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. VIII. N°. 622.
Soortelijke kenmerken : Scapo compresso, uno latere plano, altero convexo, foliis plerumque
2—4, laete viridibus longiore; foliis late-linearibus, apice cticullatp-acuminatis; racemo 1—3-floro;
floribus nutantibus, perianthemo subcampanulato.
Bloeisteel samengedrukt met eene ylakke en eene gewelfde zijde, meestal langer dan de 2—4
levendig groene, breed-lijn vormige, aan den top kap vormig toegespitste bladen. Bloei wijze 1—3
bloemig. Bloemen hangend, met eenigszins klokvormig bloem dek.
Verklaring der afbeelding: a. Bloemdekblad met meeldraad, b. Vruchtbeginsel, c. Jonge
vrucht, d. Dezelfde bovenop gezien, e. Vrucht op dw. doorsnede, f. Doorsnede bloeisteel.
Groeiplaats : Europeesch Rusland en de Kaukasus, elders vaak voorkomende sierplant.
Nederland : In de bloembollenvelden nabij Haarlem algemeen gekweekt, doch volgens mede-
deelingen van den Heer J. Jeswiet wordt de plant thans uiterst talrijk gevonden op Oostduin
nabij Haarlem, alwaar zij minstens 10 jaren heeft stand gehouden, ofschoon de bollen daar ter
plaatse niet meer gekweekt worden. De afgebeelde plant werd mij op 21 April 1903 toegezonden
door Dr. M. Greshoff, te Haarlem.