
VIOLA LUTEA Smith ß MULTICAULIS Koeh.
(VIOLA C A L AM IN A R IA Lej.)-
Zinkviooltje.
Hoogduitsch: Zink Veilchen.
Engelsch: Zink Violet.
Bloeit: Mei—Juni. 2J-.
Stelsel van Linnaeüs: 01. V. O. I. Pentandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Violaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. I. N°. 10.
Soortelijke kenmerken: Multicaulis; foliis crenatis, inferioribus ovato-cordatis, superioribus
lanceolatis, stipulis digitato-multipartitis, laciniis linearibus media latiore, calcare appendices
calycis aequante vel paulo longiore, caudiculis repentibus filiformibus, caulibus simplicibus,
floribus magnitudine Violae tricoloris.
Stengels talrijk; bladen gekarteld, de onderste eivormig met hartvormigen voet, de bovenste
lancetvormig; steunblaadjes hand vormig-veeldeelig, met lijnvormige slippen waarvan de middelste
de grootste is, spoor even groot als of iets langer dan de kelkaanbangsels; kruipende
draadvormige onderaardsche stengels; gewone stengels onvertakt, bloemen even groot als die
van Viola tricolor.
Verklaring der afbeelding: a. kelk; 6. vrucht.
Groeiplaats: Op den zinkhoudenden bodem van bet Akener bekken en als zoodanig ook
voorkomend in de Zuidelijkste deelen van Limburg. De afgebeelde exemplaren werden door
Dr. J. W. Chr. Goethart en mij in Mei 1901 verzameld langs den weg bij Epen, alwaar de
soort uiterst talrijk voorkomt. Zij werd aldaar reeds vroeger verzameld, in 1885 door de Heeren
J. D. Kobüs en Goethart, tusschen Cottesen en Gulpen in 1872 door Dr. van der Sande
Lacoste en in 1837 bij Gulpen door Dr. Ploem.