
CHLORA PERFOLIATA L. 1728
C H L O R A P E R F O L I A T A L
Bitterplant.
HoogduAtsch: Bitterling.
Engelsch: Yellow wort.
Bloeit: Juni—Aug. O.
Stelsel van Linnaeus: Cl. VIII. Ord. I. Octandria. Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Gentianaceae.
Geslachtskenmerken: Calyx 8 partitus Corolla hypocrateriformis, limbo octopartito. Stamina
8, fauci inserta. Stigmata 2, leviter. emarginata. Capsula unilocularis; placentae marginibus
valvularum introflexis adnatae. Flores lutei.
Kelk 8-deelig. Kroon komvormig, met 8-deeligen zoom. Meeldraden 8, op de keel ingeplant.
Stempels 2, een weinig uitgerand. Zaaddoos 1-hokkig; zaadlijsten aangegroeid op de naar binnen
gebogen randen der kleppen. Bloemen geel.
Soortelijke kenmerken : Foliis caulinis triangulari-ovatis tota sua latitudine connatis, calyce
ad basin octofido, laciniis subulatis uninerviis corolla brevioribus, corollae laciniis oblongis obtusis.
Stengelbladen driehoekig-eivormig, over hun geheele breedte saamgegroeid, kelk tot den voet
8-spletig, met eennervige ëlsvormige slippen, die korter zijn dan de bloemkroon; kroonslippen
langwerpig, stomp.
Verklaring der afbeelding: a. Bloem. b. Dezelfde op overlangsche doorsnede, c. Stempels.
d. Bladpaar.
Groeiplaats: Op vochtige plaatsen, meestal op kalkgrond, in West-, Centraal- en Zuid-
Europa tot aan den Kaukasus. Ook plaatselijk in Engeland en Ierland.
Nederland: De plant werd reeds door de Gorter aangeduid als groeiende veel bij de stad
Brielle ,en op Staalduin bij den Haag. Op gezag van Ehrhart (Beitr. VI, p. 47) werd deze
opgave van de Gorter gewijzigd en meende men dat hij Saponaria Vaccaria zoude bedoeld
hebben, waarom deze plant dan ook in de Flora van van Hall en in den Prodromus Florae
Batavae als inlandsch werd opgenómen. Eerst in 1854 werd de opmerkzaamheid weder op
Chlora gevestigd, toen de Heer G. van Hennekeler haar terugvond op het Groene Strand te
Rockauje. Het bleek toen echter de Ch. serotina te zijn, door sommigen als een variëteit tot
deze soort gerekend. Bij de nieuwe bewerking van den Prodromus bleek mij van ,Ch. serotina
reeds een exemplaar in het herbarium der Nederlandsche Botanische Vereeniging zich te
bevinden, in 1761 door van Royen bij Staalduin verzameld, terwijl uit het herbarium van Hall
zich een plant uit ’s-Gravenhage van 1842 bevindt. De opgave van de Gorter heeft stellig
betrekking op de exemplaren door van Royen verzameld of verkregen. Bij Staalduin werd de
plant echter niet weder gevonden, wel talrijk bij Roekan je. In 1871 toch zond de Heer Huys-
man, Apotheker te Brielle een aantal planten in, naar welke de tegenwoordige afbeelding vervaardigd
werd. Daar men het toen er algemeen voor hield dat slechts Ch. serotina bij Brielle
voorkwam en deze afbeelding.veel meer gelijkenis vertoonde met Ch. perfoliata, werd met de
publicatie dezer plaat gewacht. Nu het in de laatste jaren zeker is geworden dat Ch. perfoliata
ook bij Rockanje en omstreken voorkomt, heb ik niet geschroomd deze .afbeelding in het licht
te geven, waarna dan de meer algemeene variëteit serotina in een komende jaargang kan
opgenomen worden.