
Buiten scheen hij zijn gewone werkzaamheden te vergeten
en leefde hij alleen voor de natuur. Dan was het echter
meer de dichter en de schilder tegelijk, die zich verheugde
in den aanblik der dingen om zich heen, wien het weinig
interesseerde hoe al die dingen er van binnen uitzagen.
Zijn werkzaamheid als directeur van het Koloniaal Museum,
zijn schepping, gaf hem bovendien nog een prak-
tischen blik op de dingen; hij was lang niet ongevoelig
voor het nut, dat de planten voor mensch en dier afwierpen.
Kon het wel anders of toen Jhr. F. A. H arts en de redactie
niet langer kon voortzetten, van Eeden in de voortzetting
daarvan een groot genoegen zou vinden?
Met zekeren twijfel aanvaardde hij in 1867 het opperbestuur
over dit plaatwerk. Zijn beloften heeft hij gehouden.
Steeds en ten allen tijde was hem de Flora Batava in de
gedachte; bij iedere gelegenheid trachtte hij voor zijn boek
de noodige gegevens te verzamelen of connecties aan te
knoopen, die hem voor dit werk van nut zouden kunnen zijn.
Toch heeft ook de Flora duistere dag6n gehad onder
zijn beheer. Want een werk als dit is niet alleen afhankelijk
van de redactie; misschien van deze het allerminst.
De beschrijvingen zijn nooit hoofdzaak geweest; de uitvoering
moet vooral goed zijn. Deze ligt niet altijd in de
macht van den redacteur, hierbij moet de uitgever helpen,
maar vooral moet de teekenaar goed werk leveren.
De Flora Batava heeft in dit opzicht ook zijn up and
downs gehad. Slechte teekeningen komen er in voor; ook
de laatste levensdagen van den teekenaar A. J. Kouwels
kenmerkten zich door een blindheid voor kleuren, die vele
platen blauw deden schijnen waar groen bedoeld was; ook
aan de uitgave waren bezwaren verbonden, vooral van
finantieelen aard. Zelfs heeft het wel eens ontbroken aan
versch materiaal, waarom V‘an Eeden de zaak voort bleef
zetten door het laten afbeelden van gedroogd materiaal.
Zoo ontstonden eenige platen van grassen en Carex-soorten,
die lang na hun dood werden geteekend. Maar Van Eeden
bleef doorzetten en hij bracht het weer tot een goed einde,
misschien beter dan het ooit geweest was. Zijne relaties
brachten hem met verschillende personen in aanraking, die
hem planten deden toekomen,; hij kreeg een reeks van medewerkers,
die hem toezonden wanneer zij iets gevonden
hadden, dat voor dë Flora dienstig kon zijn. De uitgeversfirma
de Erven Loosjes wilde de zorg voor de uitvoering
op zich nemen, zonder in de uitgave een bron van groote
inkomsten te zien, maar vooral kwam de Flora weder op
een hoog standpunt, nadat mej. H. C. van de Pavord
Smits hare kundige hand verleende om de oorspronkelijke
teekeningen te vervaardigen en ook over de artistieke uitvoering
een waakzaam oog te houden en zoo noodig daaraan
zelf mee te werken.
Bij een werk dat nog altijd uit de hand gekleurd wordt,
mogen dergelijke diensten op hoogen prijs gesteld worden,
te meer daar de onderneming finantiëel niet zoo gunstig
is om daaraan veel geld te kunnen besteden.
Zoo was dan de Flora Batava weder op een goed standpunt
gekomen en onder deze omstandigheden is het duidelijk
dat toen Van Eeden in 1897 mij aanzocht met hem te
willen mee werken aan dit Plaatwerk, dit niet geschiedde
omdat de zaak versterking van krachten noodig had, maar
omdat Van Eeden toen wel reeds inzag, dat voor hem
misschien weldra de tijd zou komen, dat hij niet meer zijne
krachten zou kunnen geven aan dit zijn lievelings pleegkind
en hij het ook niet onverzorgd wilde achterlaten.
En spoediger dan men verwacht had begaven hem de
krachten, maar tot het laatst toe moest hij op de hoogte
gehouden worden van zijn Flora. Terwijl zijn schrift reeds
bijna onleesbaar was en de zinnen onsamenhangend, was
toch zijn gedachte nog bij zijn Flora Batava en correspondeerde
hij daarover.
Werkelijk heeft dit werk zijn wederopbloei aan Van
Eeden te danken en daarom deze woorden in dankbare
herinnering aan den persoon, die zooveel jaren lang de
ziel van dit werk was.
Leiden, November 1901. L. VUYCK.