
SPARGANIUM DIVERSIFOLIUM GRÄBNER.
Verscheidenbladige Egelskop.
Hoogduitsch: Verschieden blättriger Igelkolben.
Engelsch: Various-leaved Sparganium.
Bloeit: Juni—Juli. 2j-.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXL Ord. I. Monoecia. ïriandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae. Ord. Sparganiaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. III. N°. 205.
Soortelijke kenmerken: caule laxe-erecto v. longe fluitante; foliis angustis, fere oranino aeque-
latis, subito in apicem obtusum angustatis, inferioribus, in tempore florendi plermnque destructis,
omnino planis, ecarinatis, superioribus dorso concavis vel angulatis, vel basin versus breviter et
acute carinatis, in facie superiore planis; spicis femineis 1—3, masculis 1—6, remotis; drupis obovatis.
Stengel slap-opgericht of lang drijvend; bladen smal, bijna overal even breed blijvend, plotseling
tot een stompen top versmald, de onderste, die gedurende den bloeitijd meestal vergaan zijn, geheel
vlak, zonder kiel, de bovenste op den rug vlak gewelfd, of kantig, benedenwaarts met korte
scherpe kiel, van boven geheel vlak; vrouwelijke hoofdjes 1—3, mannelijke 1—6 ; ver afstaand;
vruchten omgekeerd eivormig.
Verklaring der afbeeldingen: a. Meeldraad, b. Vrouwelijk bloemhoofdje. c. Vrucht met bloei-
bladen. d. Vruchtbeginsel, e. Vruchtje, f. Vergroot gedeelte van een blad. A. Plant op V* van de lengte.
Groeiplaats: In meren en in veenpiassen in het subatlantische florengebied.
Nederland: De soorten van het geslacht Sparganium tot deze groep behoorende, zijn nimmer
goed onderzocht; er worden herhaaldelijk vormen aangetroffen, die in meer of mindere mate van
de beschreven soorten afwijken. Ook deze plant, in 1902 door den Heer F. J. Struykenkamp bij
Wanneperveen gevonden, behoort tot die twijfelachtige vormen, die oudtijds tot Sp. minimum
werden gerekend.