
C E NT UN C U LU S MINIMUS L
Dwergbloem.
Hoogduitsch: Acker Kleinling.
Engelsch: Bastard Pimpernel.
Bloeit: Juni—September o.
Stelsel van Linnaeus: Cl. IV. O. I. Tetrandria Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Primulaceae.
Geslachtskenmerken : Calyx 4-partitus. Corollae limbus subgloboso-ventricosus; limbus 4-par-
titus, patens. Stamina 4. Capsula circumscissa.
Kelk 4-deelig. Bloembuis buikvormig opgezwollen, bijna bolrond; zoom 4-deelig, uitstaand.
Meeldraden 4. Vrucht een met deksel openspringende zaaddoos.
Soortelijke kenmerken: Foliis alternis ovatis; floribus sessilibus, albis vel pallide roseis.
Bladen afwisselend, ei vormig, bloemen zittend, wit of licht-rood.
Groeiplaats: Op vochtigen zandigen bodem, op heidevelden en in veenstreken in geheel
Europa.
Nederland: In ons land reeds vroeger gevonden op Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland,
te Zwaag Westeinde, Zuid-Laren, Meppel, Denekamp, Voorst, Vorden, Nijmegen, Hoog-
Keppel, Zandvoort, Oost-Käpelle, Oisterwijk, Vucht, Eindhoven, Gulpen, Epen en Mechelen.
De afgebeelde plant werd dit jaar door de Heeren J. W. Chr. Goethart en W. J. Jongmans
verzameld bij Denekamp.