
TR DA 7 0 7
AMBROS IA TRI F IDA L.
Engelsch: Horse-cane; Bitter-weed, great Ragweed.
Tall Ambrosia, Richweed. Wild Hemp.
Bloeit: Juli—October. ©.
Stelsel van Linnaeus: 01. XXI. Ord. V. Monoecia pentandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Compositae. Subtr. Ambrosiinae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XX. N°. 1552.
Soortelijke kenmerken : Planta annua, scabra, hispida vel subglabra, ramosa. Folia omnia
opposita, petiolata, 3-nervia, profunde 3—5-lobata; lobis lanceolatis v. ovatis, argute serrata,
acutis v. acuminatis; folia inferiora plerumque magna, superiora nonnunquam ovata et indivisa.
Racemi capitulomm sterilium 6—20 c.M. longi, involucris eorum patelliformibus, tricostatis in
facie exteriore, crenato-marginatis. Receptacula nuda. Capitula fertilia plerumque glomerata in
axillis foliorum superiorum, turbinata vel obovoidea, 5 —7-costata, in rostrum conicum producta,
quaque costa apice tuberculum gerente.
Eenjarige, ruwe of ruwharige, somtijds bijna kale, vertakte plant. Bladen alle overstaande,
gesteeld, drienervig, diep 3-lobbig, met lancetvormige of eivormige, scherp-gezaagde, spitse of
toegespitste lobben; onderste bladen dikwijls groot, de bovenste somtijds eivormig en onverdeeld.
Onvruchtbare trossen 6—20 c.M. lang; omwindsels der hoofdjes komvormig, aan de
buitenzijde 3-ribbig, met gekartelden rand. Bloembodem naakt. Vruchtbare hoofdjes gewoonlijk
opeengehoopt in de oksels der bovenste bladen, tolvormig of omgekeerd eivormig, 5—7-ribbig,
met kegelvormigen snavel, elke rib aan zijn top met een uitwas.
Verklaring der afbeeldingen: PI. 1706: a. gedeelte van een vruchtbaar bloemhoofdje;
b. vrouwelijke bloempjes; c. mannelijk bloemhoofdje; d. mannelijk bloempje; e. achterzijde omwindsel.
PI. 1707: rechts habitusbeeld op */7 der natuurlijke grootte.
Groeiplaats: Op vochtigen bodem, van Quebec tot Florida, westelijk tot het Noordwestelijk
gebied, Nebrasca, Colorado en Arkansas.
Nederland: Aangevoerd met kippenvoer op de voormalige buitenplaats Groenhoven bij
Leiden, alwaar de plant door de Heeren W. M. J. Borst Pauwels en W. J. Jongmans werd
gevonden en door hen welwillend ter afbeelding werd afgestaan. Zij werd bovendien gevonden
door Mevr. Snellen te Middelburg.
Aanm. : Van nu af heb ik gemeend de Hollandsche namen en die in andere talen te moeten
weglaten, voorzoover de plant in ons land of in de andere landen geen werkelijken volksnaam
heeft. Het lijkt mij onzinnig toe den wetenschappelijken Latijnschen naam te vertalen, terwijl vele
planten, vooral de tegenwoordig afgebeelde, in ons land niet eens tehuis behooren en de meeste
andere bij het volk volkomen onbekend zijn, dus stellig ook niet met een Hollandschen naam
worden aangeduid. Hetzelfde geldt voor Frankrijk, Engeland en Duitschland.
Hollandsche namen kan men verwachten bij algemeen voorkomende planten, zeer nuttige of
vergiftige gewassen. Bij enkele soorten geldt de algemeene geslachtsnaam; ik geloof niet dat
bijv. de verschillende soorten van het geslacht Toorts door ons volk worden onderscheiden.