
PHACELIA TANACETIFOLIA BENTH. 1741.
PHACELIA TANACETIFOLIA Benth
Wormkruidbladige Phacelia,
Hoogduitsch: Rainfarnblattrige Phacelie.
Engelsch: Tansy-leaved Phacelia.
Bloeit: Juli—Sept. O.
Stelsel van Linnaeus: Cl. V. Ord. I. Pentandria. Monogynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Hydrophyllaceae.
Geslachtskenmerken: Herbae annuae vel rarius perennae, plerumque hirsutae vel scabrae,
foliis -alternis, integris, dentatis, lobatis,' pennatifidis vel dissectis, inferioribus rarius oppositis;
floribus coeruleis purpureis vel albis in cymis scorpioideis terminalibus; calice 5-lobato, fructi-
fero parum ampliato; corolla cainpanulata, subrotata, tubulosa vel hypocrateriformi, nonnun-
quam appendiculata, lobis imbricatis; staminibus exsertis vel ihclusis, affixis ad basin corollae;
antheris plerumque ovatis; ovario 1-loculari, placentis 2 angusfcis, valvis adnatis; stylis imo
connatis; ovulis 2 vel plurimis in quaque placenta; capsula 1-loculari vel spurie subbiloculari
ab placentis intrusis, bivalva; seminibus plerumque reticulatis.
Eenjarige of zeldzamer overblijvende kruiden, meestal behaard of ruwharig met afwisselende,
gave, getande, gelobde, vindeelige of ingesneden bladen, waarvan de onderste soms overstaande
zijn; bloemen blauw, purper of wit, in spiraalvormige eindstandige bijschermen; kelk 5-lobbig,
bij vruchtrijpheid iets vergroot, kroon klok-, bijna rad-, buis- of schotelvormig, somtijds van
aanhangselen voorzien, met dakpansgewijze knopligging. Meeldraden uitstekend of ingesloten,
aan den voet van de kroon bevestigd;, helmhokjes meestal eivormig; vruchtbeginsel 1-hokkig
met 2 smalle wandstandige zaadlijsten. Stylen beneden vergroeid. Eitjes 2 of vele op iedere
zaadlijst; zaaddoos - 1-hokkig of schijnbaar bijna 2-hokkig wegens het naar binnen groeien der
zaadlijsten, tweekleppig; zaden meestal netvormig geaderd.
Soortsbeschrijving: Annua erecta, scabra vel hispida, sine glandulis vel apice parum glan-
dulosa, foliis 4—8 jugo-pennatifidis, jugis linearibus vel oblongo-linearibus uni-vel bipennatifidis,
omnibus sessilibus vel subsessilibus, lobis plerumque lineari-oblongis; spicis in cymis congestis,
demum elongatis; pedunculis fructus brevissimis erectis vel ascendentibus, calicis lobis linearibus
vel lineari-spathulatis, capsula ellipsoidea fere duplo longioribus; staminibus stiloque con-
spicue exsertis.
Opgerichte eenjarige, ruwe of ruwharige planten,, zonder klieren of alleen aan den top des
stengels geklierd; bladen 4—8 jukkig, ingesneden met lijnvormige of langwerpig-lijnvormige
slippen, die wederom 1 of 2-jukkig ingesneden zijn, alle zittend of bijna zittend, lobben meestal
lijn-langwerpig. Aartjes tot bijschermén vereenigd, later verlengd, vruchtstelen zeer kort opgericht
of uitstaand, kelkslippen lijnvormig of lijn-spatelvormig, bijna dubbel zoo lang als de
elliptische zaaddoos; meeldraden en styl buiten de kroon uitstekend.
Verklaring der Afbeelding: a. Bloem van boven gezien, b. Bloem van terzijde, c. Opengesneden
kroonbuis met meeldraad, d. Stamper, e. Kelk. ƒ. Vruchtkelk. g en g'. Zaden. henh'.
Zaaddoos van verschillende zijden gezien, i. Zaadje nat. gr.
Groeiplaats: Californische plant, doch een zeer gewone tuinplant. In de laatste jaren ook
aangeplant als bijenvoedsel en wellicht hierdoor verwilderd.
Nederland: Zij werd in ons land het eerst verzameld door den Heer H. J. Kok Ankersmit
in 1892 langs den Rijn bij Arnhem, in 1898 bij de meelfabriek te Deventer, terwijl zij in dat
jaar nog waargenomen werd op de eerstgemelde groeiplaats door Mej. A. L. L. Pilgrim en
Dr. L. Posthumus haar waarnam in 1900 als opslag in een tuin te Dordrecht. De afgebeelde
planten werden door mij overvloedig aangetroffen op een veldje bij de schietbaan onder Wa-
geningen, ver van menschelijke woningen verwijderd.