
GALEOPSIS PUBESCENS BESSER.
Hennepnelel.
Hoogduitsch: Daun.
Engelsch: Galeopsis.
Bloeit: Juli—Augustus, o.
Stelsel van Linnaeus: CL. XIV. Ord. I. Didynamia Gymnospermia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Labiatae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. V. N°. 333.
Soortelijke kenmerken: Caule pube deorsum adpressa molli tecto sub geniculis hispido et
subincrassato, foliis lato-ovatis acuminatis, inferioribus subcordatis, tubo corollae calyce longiore,
lacinia media labii inferioris subquadrata, plana, crenulata, leviter emarginata.
Stengel door benedenwaarts gekeerde haren zacht, onder de een weinig gezwollen knoopen
stekelharig; bladen breed eivormig, toegespitst, de onderste bijna hartvormig; bloemkroonbuis
langer dan de kelk; middenslip der onderlip vlak, bijna vierkant, lichtelijk uitgerand gekarteld.
Verklaring der afbeelding: a. bloem en kelk, voorzijde; b. dezelfde, ter zijde; c. bovenlip
met meeldraden en stamper; d. kelk; e. meeldraad van ter zijde; e' van voren;/, stijl en
stempels; g. vrucht
Groeiplaats: Op bouwland en langs wegen, in boschrijke streken van Midden Duitschland
en Zwitserland.
Nederland : In ons land het eerst gevonden in een boschje bij Emmen, gedurende de excursie
der leden van de Nederlandsch Botanische Vereeniging in 1889; later hier en daar als aangevoerde
plant waargenomen; zoo werd de hier afgebeelde plant verzameld en ons welwillend
ter hand gesteld door den Heer F. J. Struykenkamp, Custos aan het Botanisch Laboratorium
te Leiden, die haar aantrof op het voormalig buitengoed Groenhoven aldaar. Waarschijnlijk
ook aldaar opslag uit kippenvoer.