
Groolbloemige Whitlavia.
Hoogduitsch: Grossblumige Whitlavia.
Engelsch: Large-flowered ( Whitlavie.
Bloeit: Juli—Aug. ©.
Stelsel van Linnaeus: Cl. V. Ord. I. Pentandria. Monogynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Hydrophyllaceae.
Geslachtskenmerken: Aangezien Whitlavia thans als ondergeslacht tot Phacelia gebracht
wordt, verwijs ik naar de geslachtsbeschrijving bij Phacelia tanacetifolia, afgebeeld op plaat 1741.
De kenmerken van het vroegère geslacht Whitlavia zijn: Ovula et semina numerosa vel
pauciora; testa favoso-punctata. Corpllae fornicibus reductis in 5 squamas parvas, truncatas
vel emarginatas, quae singulae adnatae sunt cum imo basi cuiusque carpelli; filamentis parum
exsertis: stylo supra medium bifido.
Eitjes en zaden talrijk of in geringer aantal; zaadhuid putrimpelig; aanhangsels der kroon
tot 5 kleine, afgeknotte of uitgerande schubben verminderd, waarvan telkens een is vergroeid
met het onderste deel van elk vruchtblad; helmdraden weinig uitstekend; styl boven het
midden in tweeën gespleten.
Soortelijke kenmerken: Planta circiter 35 c.M. alta, laxe ramosa, hirsuta et glandulosa,
foliis ovatis vel deltoideis, inciso-dentatis; corollae tubo cilindraceo, ventricoso, laciniis triplo
longiore; filamentorum appendicibus piliformibus.
Plant' ongeveer 35 c.M. hoog, los vertakt, behaard en van klieren voorzien, met eivormige
óf deltavormige, ingesneden-getande bladen, kroon buis cilindervormig, beneden iets opgezwollen,
driemaal langer dan de slippen; aanhangselen der helmdraden haarvormig.
Verklaring der Afbeelding: a. Opengesneden bloem. b. Kelk met vruchtbeginsel, c. Stamper.
d. Meeldraad, e. Jonge vrucht.
Groeiplaats: Zuid Californie, doch als zeer gezochte tuinplant algemeen gekweekt.
Nederland: In ons land werd de plant gevonden 16 Juli 1902 te Rijswijk in Gelderland,
door den Heer B. J. van Wagensveld, die mij welwillend een exemplaar ter afbeelding deed
geworden.