
Tournefort's Alsem.
Hoogdmtsch: Tourneforts Beifuss.
jEngelsch: Wormwood of Tournefort.
Bloeit: Augustus—October. O.
Stelsel van Linnaeus: Öl. XIX. O. II. Syngenesia, Polygamia Superflua.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Diootyledoneae. O. Gompositae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. V. N°. 334.
Soortelijke kenmerken: Canle ereeto, herbaceo, glaberrimo; foliis inferioribus pinnatifidis,
süperioribus indivisis, segmentis acute serratis; capitulis globosis, erectis, spicatis m paniculas
erectas, foliosas congestis.
Stengel kruidachtig, opgericht, volkomen kaal; vindeelige onderste en onverdeelde bovenste
bladen, met scherp gezaagde bladslippen; kogelvormige, rechtopstaande aarvormige bloem-
hoofdjes, die tot stijve, bebladerde, rechtopstaande pluimen vereenigd zijn.
Verklaring ber afbeelding: o. bloemhoofdje; b. omwindselblaadje; c. vrouwelijke bloem;
d. middenbloem.
Groeiplaats: Inheemsch van Armenië tot Tibet, vooral in de Kaukasische provinciën van
Kusland, doch ook elders ingevoerd.
Nederland: In ons land werd zij het eerst aangetroffen door mij, in 1895, als opslag uit
kippenvoer op de buitenplaats van den Heer H. W. Dros te Bennekom; in 1897 werd zij in
groot aantal gevonden door den Heer H. J. Kok Ankersmit langs het rasterwerk van het
rangeerterrein der Stoomtram Deventer—Borculo te Deventer, terwijl zij ook op het Pothoofd werd
aangetroffen door den Heer Tj. Stekringa.