' S f l 9
-li
europäischen Arten Vorkommen. Es gibt aber Beispiele, wo dieses Merkmal etwas mehr hcrvortritf iin.d
Septen zwischen den Lamellen entstehen, z. B. bei Hyphoioma transversum und einigen Paxillus-Ar\zn
IP . inornaias (Sow.), P . panuoides Fr., P . rhodoxanthusj. Auch hier kommt es aber nie zu einer regelmäßigen
Porenbildung.
Die Oaltungen Poromycena und Aiycenoporella sind also direkt mit Mycena verwandt und bilden
nur verschiedene Entwicklungsstufen der Porenbildung. Diese ist bei Mycenoporella am weitesten gediehen.
Beide Gattungen gehören in die neue Familie der Mycenaceae, eine natürliche Gruppe nahe verwandter
Gattungen, die durch folgende Merkmale charakterisiert ist:
Der Hutrand ist ursprünglich nicht eingerollt, sondern gerade gegen den Stiel'angedrückt, beim
Wcitercntwickcln aufschirmend. Anatomische Struktur von Hut und Stiel isf verschieden. Das Hulgewebe
und das Trama der Lamellen sind vollständig zcllig aufgebaut, dadurch sehr gebrechlich. Oft ist eine
Schicht von palisadenartig angeordneten Epidermiszellen deutlich zu unterscheiden. Das Stielgewebe ist
faserig aufgebaut und dadurch vom Hutgewebe deutlich verschieden. Es ist etwas knorpelig und zeigt off
anatomische Differenzierungen (Pseudogefäße, Milchsafthyphen usw.). Echte Cystiden kommen allgemein vor,
sowohl am Rande wie an der Fläche der Lamellen. Ein deutlich ausgebildetes Velum partiale fehlt immer.
Das Univcrsalvelum ist bisweilen als Pellicula ausgebildet und zeigt eine Hyphaisfruktur. Ein typisches Subhymenialgewebe
fehlt. Die Hymeniumausbildung ist verschieden (flach, Lamellen, Poren) und nicht maßgebend.
Außer Mycena und den beiden neuen Gattungen gehören auch Nolanea, Oalera, Psathyrella
und Pathyra zu den Mycenaceae. Das wichtigste Merkmal ist der zeitige Hutbau und das Aufschirmen
der Hüte. Am nächsten steht die Familie der Coprinaceae, bei welcher der Hut auch zellig aufgebaut
ist. Beide Familien umfassen die zartesten und meist vergänglichen Vertreter unter den Blätterpilzen.
Poromycena van Overeem, Myceiiacearum novum genus.
Cum Mycena congruens, exceptis sepfis inter lamellas, quae poros formant, dum structura originalis
lamellariim nihilominus conspicua est.
Typus; Poromycena decipiens van Overeem.
Mycenoporella van Overeem, Mycenacearum i
Structura omnino Mycena congruens, lamellis exceptis, quae
structura originalis lamcllarum non jam conspicua est.
Typus: Mycenoporella lutea van Overeem.
vum genus.
poros fransformalae sunt, dum
Erklärung der Abbildungen, Tafel X IV
1 e. Basidien, 850/1.
1 f. Sporen, 850/1.
lg. Cystiden, 850/1,
2d. Basidien, 850/1.
2e. Sporen, 850/1.
2 f. Zellen des Tramas. 850/1.
/. Poromycena decipiens van Overeem.
1 a. Fruchtkörper, nat. Or.
1 b. Längsschnitt durch einen Fruchtkörper, nat. Gr. j
1 C. Poren, stark vergr.
Id. Querschnitt durch eine Porenwand, 350/1.
2. Poromycena brunnea van Overeem.
2 a. Fruchtkörper, nat, Gr. I
2 b. Poren, stark vergr. |
2 c. Querschnitt durch das Hulgewebe mit Hy- I
meniumfalte, 90/1. j
Tafel XV
Mycenoporella lutea van Overeem.
1. Fruchtkörper, nat, Gr. i 5. Poren, 45/1.
2. Fruchtkörper von unten, nat, Or. j 6. Basidien, 850.1.
3. Längsschnitt durch einen Fruchtkörper, nat. Gr. I 7, Sporen, 850/1.
4. (Querschnitt des Hut- und Porengewebes, 45/1 . |
’) Overeem, C. van, Beiträge zur Pilzflora von Niederl.-Indien il. Bull. Jard, Bot. Buitenzorg, Ser. Ill, Vol. Vll,
1925, p. 434-436.
-y Rea, Ca rle to n . British Basidiomycetae. Cambridge 1922.
") Smith. W. O., Abnormal Mushrooms. Gard, Chronicle 1873, p. 1016—1017,
') Vu lllem in, P., Hymeniums déformés, déplacés, surnuméraires chez les Hymenomycètes lamellifères. Bull.
Soc. Sei. de Nancy XV, 1915, p. 235—254.
'■) Eichelbaum, Blldungsabwelchungen mehrerer Arten der Gattung Agaricus. Ber. über die Sitzungen der
Gesellsch. f. Bot, in Hamburg 1887, Heft 111.
Smith, W. G., An Agaricus-Boletus. Gard Chronicle 1882, I, p. 432.
’) P h ilip s, W., Monstrosités observées sur les Hymenomycètes, Revue mycol. VI, 1884, p. 92-94,
8) Ludwig, Bull. Soc. Myc. de France 1890, p, 168.
’) Ludwig, Verh. d. Bot, Ver. d. Prov. Brandenburg XXXIX.
">) P a to u illa rd , N., Note sur une déformation polyporoïde du Champignon de couche. Bull. Soc. Myc, de
France XV. 1898, p. 46-49, Pl. VI.
B ijlao e a f l . XiV - XV.
E EN D R IET A L M ER KW A A RD IG E G A A T JE S ZW AM M EN .
{Poromycena decipiens v. O.; P. brunnea v. O, en Mycenoporeila lutta v. O.)
Wanneer men in de gemafigde streken over Gaatjeszwammen spreekt, komen voor dit begrip
twee groepen in aanmerking, de Polyporaceae en de Boktaceae. De soorten van den eersten »roep
zijn bijiia mtsiuilend houtbewoners en bezitten meestal een laaie, leeraclifige of honlachline c/nsts-
tentie. Deze groep kunnen we hier verder geheel builen beschouwing laten. De soorten der Boleta-
ceae groeien op aarde en humusdeelen; zij bezitten den normalen paddensloelvorm en het weefsel
IS vleezig en breekbaar. De onderzijde van den hoed bestaat, zooals we reeds boven opmerkten uit
gaatjes of poriën, die op eene doorsnede de openingen blijken te zijn van meer of minder la’nge
bmsjes. Ook liier in de tropen bezitten de Boletttceae talrijke vertegenwoordigers
Aile oude auleurs. die zieh ¡n de gemaligde streken met de indeeling der Hymenomyceten
liebben beziggehouden, hebben deze ingedeeld naar de structuur van het hyménium, dus in Korst-
zwammen, Stekelzwammen, Qaatjeszwammeii en PIaatjeszwammen : de sfrucfmir van het hyménium
was voor tien liet belangrijkste kenmerk. Ook tlians nog wordt in Europa deze primilteve indeeling
algemeen gevolgd. Wanneer we deze indeeling conséquent op de zwammen in de tropen gaaii
toepassen, zullen we al spoedig bemerken, welk eene geringe waarde zij bezit en dal ze hier on-
mogehjk is door le voeren. We ziillen dit herhaaldelijk met voorbeelden ¡llusireeren maar willen
ons hier beperken toi het geval van de bovengenoemde Oaaljeszwammen.
Beginnen we met de fraaie zwavelgele soort Mycenoporella lutea v. O., die in dichte bundels
op den boschgrond, zoowel in de lagere als in de lioogere streken groeit. Voigens de oude indee-
Img zou men deze soort lof de Boletaceae rekenen, want de onderzijde is geheel jiiet gaatjes bedekt
Wanneer we echter deze gaatjes builen beschouwing laten en de andere eigenschappen van de zwam
onderzoeken, waarbij vooral de anatomische kenmerken van groot belang zijn, dan blijkt, dal onze
soort in geen eiikel opziclit met de familie der Boletaceae overeenslemt. Ze is geheel een Plaatjes-
zwam; sporen, basidien en structuur van het weefsel wijzen daarop. We kunnen zelfs de verwantscliap
nog iiader aanduiden. Het is iii aile opzichten een Mycena, een geslachf van meestal kleine breekbare
soorten, dat over de geheele wereld algemeen vertegenwoordigd is. Het eenige verscinl is de hy-
meniiim-sfructuur; Mycena bezit plaatjes en onze soort gaatjes. Een algemeen voorkomeiid verschijnsel
b.j Myoerm-soorlen is, dat de plaatjes aan de basts door dwarsaderen zijn verbonden Wanneer deze
dwarsaderen zieh nu maar bijzonder sterk ontwikkelen is bel duidelijk. dat een gaatjesstructuur kan
ontstaan. Dit wordt nog duidelijker geillustreerd door de beide andere afgebeelde soorten, Poromycena
decipiens en P . brunnea. Beide soorten liebben aan de onderzijde van den hoed gaatjes, maar
deze zijn in meer of minder duidelijk radiale rijen gerangschikl en de oorsproiikelijke plaaljessfruc-
liitir IS nog vrij goed waar te nemeii, vooral bij den rand van den hoed; naar de steelinplanling
toe IS de gaaljesslriictuar weer meer volledig, Ook wanneer we van deze beide soorten de overige
eigenschappen onderzoeken blijkt het, dat we in alle opzichten met plaatjeszwammen fe doen hebben,
die alweer mel Itelzelfde reeds bovengenoemde geslaclil Mycena nauw verwant zijn. Was bij Myce-
noporella lutea van eene oorspronlcelijke lamellenslructuiir niets meer te bespeuren, zoo is deze nog
vrij duidelijk te herkeniien bij de beide andere soorten. We hebben deze drie soorten dus le be-
schouwen als Mycena’s, waarvan lief plaaljeshymeniuin zicli door oppervlaklevergrooltim heeft om-
gevormd m een gaaljesstriictniir. Dit is een verscliijnsel. dat bij de Plaatjeszwammen in de tropen
algemeen voorkomt en hl de gemaligde streken tot lui toe niet is waargenomen Wel zijn daar zoo