- ó f l
■) Saccardo , P. A., Fungi Sinensis aiiquot a cl. Prof. Otto A. Reinking coliectl et conimunicati. The Philippine
Journal of Science, Voi. XVIII, 1921, p. 605.
3) Rorer, James Birch, Fungous diseases of Cassava. Bulletin of the Department of Agriculture, Trinidad and
Tobago, Vol. XIV, Part 2, 1915, p 37.
*) N ow el l, William, Diseases of Crop-Planfs in fhe Lesser Antilles. London 1924, p, 335.
») Petch, T., Additions to Ceylon Fungi II. Annals of the Royal Bot. Oardcns. Peradeniya, Vol. VII, Pari IV,
1922, p. 320.
“) Baker, C. F., The lower Fungi oi the Philippine Islands. Leaflets of Philippine Botany, Vol. VI, 1924, Manila,
Art. 102, p. 2161.
") Baker, C. F., First Supplement to the list of The lower Fungi of the Philippine islands. Leaflets of Philippine
Botany, Vol. VII, 1914, Manila, Art. 113, p. 2522.
®) Bak e r, C. F.. A Review of some Philippine Plant Diseases. The Philippine Agriculturist and Forester, Vol.
Ill, 1914, p. 162.
*) Reinking, Otto A., Philippine economic-plant diseases. The Philippine Journal of Science, Vol. Xlll, Sec. A,
no. 2, 1918 p. 219.
" ) Reinking, Otto A., Host index of diseases of economic plants in fhe Philippines, The Philippine Agri-
cuitiirisf. Vol. VIII, 1919, p. 48.
“ ) Welles, Colin O., A Provisional List of fhe Parasitic Fungi of the Philippine Islands. The Philippine Agricultural
Review, Vol. XV, 1922, p. 173.
u.) Sydow, H. et P., Beitrag zur Kenntnis der Pilzflora der Philippincn-lnseln. Annales mycologici. Vol. XV,
1917, p. 265.
" ) Klebahn, H., Haupt- und Nebenfruchtformen der Ascomyceten. Erster Teil. Leipzig 1918.
Fresenius, Georg, Beiträge zur Mykologie. Frankfurt a. M., 1863, Ill,'p. 91.
**) Lindau, O., Fungi imperfecti, I. Pilze, IX. Abt. in Dr, L. Rabeiihorst, Kryptogamenfiora Deutschlands, Österreichs
und der Schweiz. Leipzig 1910, p. 86-87.
" ) Vuiilemin, P., Les Conidiosporés. Bullet, des séances de ia Soc. des Sc. de Nancy, Juin 1910. 44 pp., 5 Pl.
Höhnel, Prof. Dr. Franz von, System der Fungi imperfecti Fuckel. Mykologische Untersuchungen und
Berichte von Dr. Richard Falk, Bd. I, Heft 3, 1923, p, 301—369.
" ) Cook. M. T , The Diseases of Tropica! Plants. London 1913, p. 241.
" ) Spegazzini, C., Fungi Ouaranitici. Puglllus I Anal, Soc. Cientif. Argentina, Buenos Aires XVII, 1884, p. 162.
B i jl a o e a f l . X.
D E B LA D V L EK K EN SC H IM M E L VAN CA S SA V E .
(Cercospora Cassavae E l l i s et E v e rh a R T )
Men zal nauwelijks een Cassave-aanplant vinden, waar men op de bladeren niet hier en daar bruine
vlekken vindt die door bovenstaaiide schimmel worden veroorzaakt. Deze bladvlekkenschimmel is
tezamen met de Cassave over alle tropische landen verspreid. Oelukkig treedt zij slechts bij uitzondering
zeer schadelijk op. Het beste bewijs hiervoor is wel. dat zij tot nu toe in de Nederi. Indische
plantenziektenkundige iiteratuur in het geheel niet genoemd wordt. Uit andere streken, b.v. Trinidad,
komen zoo nu en dan berichten over haar schadelijk optreden, waardoor de bladeren vroegtijdig
afvallen. doch dit zijn iiitzonderingsgevalien. Op de bladeren ontstaan eerst vuilgroene, later okerbruine
vlekken, die in het centrum meestal nog iets donkerder bruin zijn. De vorm is zeer variabel, rond,
iets hoekig of langgerekt (vooral längs den bladrand). De rand dezer vlekken is scherp begrensd en
donkerbruin. Meestal blijven ze klein maar in enkele gevallen, b.v. wanneer de bladeren ook door de
scliadelijke Cassave-mijt zijn aangetast, kunnen ze de geheele bladbreedfe besiaan. De Cassave-mijt
veroorzaakt ook bladvlekken, maar deze zijn veel lichter van kleur en missen het scherpe, donkerbruine
^ Op de vlekken ziet men bij nauwkeurige beschouwing zeer kleine zwarte puntjes. Deze
behooren tot de schimmel, die in hef inwendige van hei blad woekert en het weefsel plaatselijk doet
afsterven waardoor de vlekken ontstaan. Bij Sterke vergrooting blijken deze puntjes hyphenbundeis
fe zijn, die door de bladepidermis naar buiten breken (fig. 2). Hier en daar vormt het in het bladweefsel
woekerende licht vuilgroene mycelium celproppen, waaruit de conidiëndragers ontspnngen en die dan
door de bladepidermis heenbrekeii (fig. 3). Aan de toppen dezer dragers worden de conidiën afgesnoerd.
Deze zijn in vorm zeer variabel, l- tot 6-cellig, bij de dwarswanden iefs ingesnoerd, vuilgroenachtig of
Iichtbruin van kleur en dikwijis zwak gebogen.
Aangezien de Cassave in talrijke variëieiten wordt gekweekt, is het mogeiijk, dat de eene voor de
ziekte veel vatbaarder is dan de andere. Bij het uitkiezen van geschikte variëteiten zal men daarop
dus dienen te letten.
V e r k l a r i n g an p la a t X.
1, Cassave-bladeren met bladvlekken, nat. gr.
2, Gedeelte van een bladviek met de schimmel, sterk vergr.
3, Dwarsdoorsnede door een blad met een bundel conidiendragers, 640/1.
4 Conidiën, 640/1.
5. Celprop. waaruit de dragers ontspringen, van boven gezien, 640/1.