B i jl a o e B e ih e f t i
ZW A R T SC H ILD K E V ER S {Tenebrionidae) U IT HOU TZWAMMEN.
Herhaaldelijk werden gedroogde houtzwammen, die voor het Buitenzorgsch Herbarium ver-
zameld waren en niet direct in de collecties opgeborgen werden, na eenige weken geheel in een
wollige massa veranderd, waarbij alleen de buitenopperviakte van de zwam als een dun huidje
intact gelaten werd. Het was duidelijk, dat hier insecten in het spel waren, maar hoe deze merkwaardige
wolmassa’s ontstonden bleek eerst na een uitvoerig onderzoek.
Deze wollige of viltige massa’s (plaat I) bleken gevormd te worden door de larven van een
tweetal kevers, Platydema tricuspis (MOTSCH.) (piaat II fig. 1) en Ceropria induta (Wied.) (plaat II
fig. 2), beide behoorende tot de familie der Tenebrionidae of Zwartsckilden. De levenswijze van
beide kevers was tot nu toe geheel onbekend, De eerste is een eivormig, dofzwart kevertje, 6 —ô'/j
mM. lang en S'/a mM. breed, onbehaard, aan de bovenzijde sterk gewelfd, terwijl de onderzijde
afgeplat is. Kiopt men ze uit de aangetaste zwammen, dan bewegen ze zieh zeer snel en zoeken
vlug een donkere piaats op. Vat men ze met de vingers of een pincet aan, dan wordt het dofzwart
dadelijk glanzend, hetgeen veroorzaakt wordt door een zuur secreet, dat wordt afgescheiden en zieh
over de dekschilden verspreidt. Op de vingers veroorzaakt dit secreet lichtbruine niet afwaschbare
vlekken en de stekende zure reuk doet sterk aan dien van osmiumzuur denken. De tweede soort is
iets grooter (8 — 9 X 4 —4'/2 mM.) en bezit aan de bovenzijde een groenaclitigen metaalglans, komt
overigens in vele opzichten met de eerste overeen. Zij is nog levendiger, probeert zelfs bij ver-
ontrusten te vliegen en scheidt dan ook een zuur secreet af, hoewel in mindere mate dan eerstgenoemde.
Het bleek al spoedig, dat de beide kevers zelf aan de productie der woilige massa’s geen deel hadden.
Zij zoeken de zwammen op, vreten hierin opperviakkige groote gaten, kruipen tensiotte nog wel iets dieper
naar binnen, maar hier blijft het bij. Niet zoodra zijn de eerste larven uit de in de kevergangen afgezette
eieren gekropen, of men ziet al spoedig de verschillende gangen met een draderige massa opgevuld.
Dit procès gaat steeds verder en in enkele weken kan het geheele inwendige van zuikeen houtzwam
in een wollige massa zijn omgezet. Alleen een dun laagje van de opperviakte wordt zorgvuldig
intact gelaten. Zulk een aangetaste zwam ziet er dan oogenschijnlijk weinig beschadigd uit.
Vat men haar echter wat ruw aan, zoo breekt het dunne buiteniaagje en blijkt het geheele inwendige
uit een draderige massa te bestaan.
Zooals uit het onderzoek bleek zijn het de larven der beide keversoorten, die deze draderige
massa’s produceeren. Men vindt ze zeer talrijk in de gangen en van allerlei grootte. In habitus
herinneren zij sterk aan de bekende meeiwormen (plaat II fig, 8); die van Ceropria (plaat II fig. 14)
zijn echter veel donkerder en in volwassen toestand bijna zwart. Onderzoekt men de larven in levenden
toestand, dan ziet men uit den anus ononderbroken een draad afscheiden (plaat II fig, 13a en b); de
draderige massa’s zijn dus niets anders dan de uitwerpselen van de larven, die hier op zulk een
merkwaardige wijze afgescheiden worden. Bij sterke vergrooting blijken deze draden bandvormig te
zijn (plaat II, fig. 13c), hetgeen met den vorm van den anus samenhangf. Onderzoekt men deze draden
onder het microscoop, dan kan men nog vrij duidelijk de half verteerde stukjes van de zwamhyphen
onderscheiden (plaat II fig. 13e). Men heeft zieh deze „wolfabrikatie” dus ais volgt voor te stellen:
de larven vreten snel in aile mogelijke richtingen gangen in het zwamweefsel, dat door den anus in
bandvorm continu wordt uitgescheiden, zoodat tenslotte het geheele zwamvruchtlichaam, alleen het
buitenste iaagje uitgezonderd, den darm der larven passeert. Is hetgeen een rups aan bladmassa gedurende
haar leven verorbert reeds vrij aanzienlijk, deze hoeveelheid haalt natuuriijk nog niet bij hetgeen den