geworden, en dat een groot gedeelte dezer brokken verloren
is gegaan ; er ontbreken zelfs zeer groote brokken.
No. 7542 iS het andere stuk van Van den Ende. Dit zeer
geschondene fossiel vertoont ons het nekstuk of eigenlijk de
linker helft van dit deel, en vier randstukken.
No. 11277 vertoont een der stukken van de verzameling
van Henckelius. Het is een gedeelte van een rugschild eener
schildpad. Dit fossiel bestaat uit het nekstuk, een wervelstuk
en eenige ribstukken. Van deze laatsten is het derde van de
rechterzijde in een zoo groote menigte brokjes gebroken, dat
het mij bijna onmogelijk is geweest hen weder bijeen te
voegen en er weer een ribstuk van samen te stellen. Wij
zullen er ons niet langer bij ophouden.
No. 11360, ook van de collectie Henckelius, vertoont slechts
drie wervelstukken en twee ribstukken, al het overige is verloren
gegaan.
No. 11359, is een zeer belangrijk fossiel, het is een groot
gedeelte van den rand die, uit beenachtige stukken bestaande,
om het schild heenloopt. Deze randstukken zijn samengesteld
uit twee lange platen, die, aan den buitenkant met elkander
vereenigd, van elkander afwijken, zoodat zij aan den binnenkant
een soort van lange sleuf vormen. De bovenste plaat
is veel dikker dan de onderste, vooral bij de voorste randstukken.
Dit merkwaardige fossiel is uit de verzameling van
Camper afkomstig.
Behalve dezen rand bezit het museum nog een menigte
losse randstukken en brokken van randstukken. Wij zullen
ons er niet langer bij ophouden, zie no. 11335, 11286,
11266, 7455, 7434 enz.
Het getal van overblijfselen van de schildpad van Maastricht,
die in deze vitrine zijn ten toon gesteld, is zoo groot, dat
het ons niet mogelijk is er ons langer mede bezig te houden.
Behalve de beschrevene exemplaren, merken wij hier nog op
losse nekstukken, wervelstukken en ribstukken, eenige brokken
van het buikschild, beenderen van den kop, eenige overblijfselen
van onderkaken, rugwervelen, stukken van het bekken, beenderen
der ledematen, enz. vormende samen een collectie die
uit ten minste 150 exemplaren'bestaat.
LINKS NAAST DE DEUR IN DE GROOTE ZAAL.
Als wij in de groote zaal van het museum komen, zien
wij links een sóórt van glazekast, welks bodem een spiegel is.
Op het glas staan vijf koperen pilaartjes, en op deze pilaartjes
ligt de versteende schedel van een groot dier: door middel
van dien spiegel is het mogelijk, zonder het voorwerp om te
keeren, het onderste gedeelte, de verhemeltebeenderen, de
randen der kaken met overblijfselen der tanden enz. van dezen
merkwaardigen kop van den grootwervel igen juk tand,
Zeuglodon macrospondylus Müll. te zien.
Dit prachtige fossiel is afkomstig uit de onderste tertiaire
lagen, de eocene lagen, van Claiborne, Alabama, Amerika.
De juktandigen zijn zoogdieren die tot de zeekoeien of sireen-
achtigen gerekend worden (lamantijns, doegongs, halitherium,
enz.) De juktandigen hebben den waterdiervorm van deze
laatsten én der walvisschen, maar hun algemeene kenmerken
verwijderen hen van beide orden: hun lange snuit en hun
snijtanden beletten ons hen tot de "sireenachtigen te rekenen,
terwijl hun tanden van twee soorten, waarvan de kiezen twee
wortels hebben, alsmede hun normale neusgaten, hen nog
meer van de walvisschen onderscheiden. Volgens Prof. Van
Beneden, die in 1864 het exemplaar van ons museum heeft
onderzocht, moet de juktand tot de zeehonden worden gesteld :
deze groote kenner van de zoogdieren van het crag van
Antwerpen bewonderde onzen schedel van den Zeuglodon
macrospondylus, en zei, wijzende op de neusgaten van
het dier:,, il est un phoque, Monsieur, je vous assure, il est un
phoque1”
De eerste ontdekking van dit geslacht is gedaan door Harlan
in 4835, die er beenderen van vond in de tertiaire lagen
van Arkansas in Amerika, en die hen beschreef, terwijl hij
het dier tot de reptielen rekende, onder den naam van
Basilosaurus. In 1839 bracht hij deze beenderen naar Londen,
waar Owen, door het mikroskopische onderzoek der tanden,
bewees, dat het dier integendeel tot de zee-zoogdieren, manatus,
doegong enz. gerekend moest worden.
In 1845 vond zekere Herr Koch in Alabama weêr beenderen
van dit dier. Koch stelde van die beenderen een fantastisch
geraamte samen, een kop met een wervelkolom
samengesteld uit ten minste honderd en twintig wervelen,
en voor- en achterpooten. Hij beweerde toen de overblijfselen
van een groote z e e s l a n g ontdekt te hebben, waaraan hij