door een soort van duim. Daar men evenwel dezen gewaanden
duim steeds aan de buitenzijde van den voet aantreft, willen
sommige geleerden hierin geen duim, maar een vleezig aanhangsel
zonder nagel zien.
Op sommige steenplaten bespeurt men nevens de groote
voetsporen eenige anderen, die verschillend van gedaante
zijn. Deze indruksels zijn kleiner dan de anderen, en zij ver-
toonen vier vingers, die betrekkelijk minder ver van elkander
af staan of wel verbonden zijn door zwemvliezen, en bovendien
spitse nagels bezitten. Deze kleine voetsporen vertoonen
geen spoor van een duim: zij zijn vrij gelijk van grootte, en
de beide pooten hebben twee parallel loopende reeksen van
sporen veroorzaakt.
Behalve de beide soorten van voetsporen, die wij zoo even
beschreven hebben, vindt men ook nog voetsporen die door
nog kleinere dieren zijn achter gelaten: men zou deze zonderlinge
indruksels zeer gepast kamvormig kunnen heëten.
Behalve voetsporen vertoonen deze zandsteenplaten ook nog
een netwerk van opstaande lijsten of richels. In het eerst
heeft men die steenen mazen voor overblijfselen van plantenwortels
gehouden, doch later heeft men er spleten en barsten
van den leembodem in gezien, die met zand zijn gevuld, en
figuren en relief vormen op de ondervlakte Van de bovenste
zandsteenlaag. Het spreekt van zelf dat de zachte en vochtige
leemmassa moest uitdrogen en barsten vormen, zoodra het
water zich terug had getrokken, barsten en spleten die wijder
en dieper werden, naarmate de grond uitdroogde en ineenkromp.
Als later die bodem overstroomd werd, zette het zand
zich af in die barsten, even als ook in de kuilen door de
pooten der dieren veroorzaakt.
Op enkele steenplaten bespeurt men een menigte kleine
knobbeltjes, zoo groot als kleine erwten. Deze knobbeltjes zijn
niets anders als afgietsels, gevormd in kleine kuiltjes die
reeds in het zandslijk aanwezig waren, voordat het door een
andere zandlaag werd overdekt. Men gelooft dat deze kleine
bultjes of knobbeltjes de afdruksels zijn van kuiltjes, door
r e gen d r u pp e l s veroorzaakt. Het kan echter ook zijn dat
die kuiltjes door h ag e l k o r r e l s zijn ontstaan.
De zandsteenplaat gemerkt no. 1324 vertoont drie groote
voetsporen en relief van het groote handdier , Cheiro-
therium majus: een weinig vóór deze indruksels ziet men die
van de vingertoppen der voorpooten.
De steenplaat no. 1323 heeft slechts twee groote voetsporen,
doch het netwerk van gevulde barsten en spleten vertoont
ons deze bijzonderheid, dat het klaarblijkelijk gevormd is
nadat het dier de indruksels van zijn pooten in het weeke
leem had gedrukt: de spleten gaan door de twee groote voetsporen
heen: als het dier geloopen had op een bodem waarin
reeds spleten waren, zou het die zonder twijfel hebben dicht
gedrukt.
De steenplaat gemerkt no. 1322 vertoont ons, behalve een
groot indruksel van het groote handdier, zekere hoeveelheid
voetsporen die door een klein drieteenig dier schijnen te zijn
gemaakt, welks drie vingers allen in het zelfde vlak zijn gelegen
en die niet onderling van elkander af staan.
De geheele oppervlakte van de steenplaat gemerkt 1315,
die niet door de voetsporen wordt ingenomen, is als bezaaid
met de kleine knobbeltjes, die ik meen te moeten houden
voor opvulsels van kleine kuiltjes, door hagelkorrels veroorzaakt.
De steenplaat no. 1316 vertoont vele ruwe, breede en hooge
richels, die een dik opliggend netwerk vormen.
De steenplaat gemerkt no. 1318 vertoont eenige vijfteenige
indruksels, zonder zijdelingsch aanhangsel. De vingers of teenen
staan wijd uitgespreid, zijn vrij dun, en schijnen van nagels
voorzien te zijn geweest.
De steenplaten genummerd 1321 en 3959 onderscheiden zich
van de overigen, door dat zij niet zijn brokken van de bovenste
zandsteenlaag met bolle voetstappen aan de ondervlakte, maar
dat zij een deel hebben uitgemaakt van de onderste zandsteenlaag,
die op haar oppervlakte de voetsporen en barsten
hol vertoont. De steen plaat no. 1321 vertoont het oorspronkelijke
hol le i n d ruks e l van een achterpoot, voorafgegaan
door de teenen van den voorpoot van het groote handdier,
terwijl no. 3959 ons eenige spleten of barsten vertoont, nog
gevuld met leem. En eindelijk ziet men op deze steenplaat
eenige golf- of heuvelreeks-vormige, lange en niet zeer hooge
richels, van elkander gescheiden door vlakke groeven. Zonder
twijfel zijn deze golfvormige vormingen veroorzaakt door
de werking van het water der zee op het strand: het zij n
ripplemarks, zooals de Engelschen die dingen noemen.
Deze twaalf merkwaardige steenplaten zijn uitvoerig beschreven
in mijn Histoire de VIchnologie, opgenomen in de
Archives du Musée Teyler 2me série T. II.
VITRINES 7, 8 en 9,
Deze drie vitrines bevatten een verzameling van steenplaten,
die ons overblijfselen van fossiele p l a n t e n vertoonen. Deze
steenplaten zijn afkomstig uit de lagen van het lithographisch