Een groote plaats in deze vitrine wordt ingenomen door een
zeer belangrijke verzameling van ze es t er r en en haar-
s t erdi er en uit het devonische leemlei van Bundenbach
bij Birkenfeld. Het schijnt dat de meesten dezer palaeozoïsche
fossielen omstreeks 1860 of 1861 door zekeren heer Tischbein
zijn gevonden; dat sommigen er van het eigendom zijn geweest
van Prof. Dunker te Marburg; dat Dr. Krantz te
Bonn deze fossielen gezonden heeft aan Prof. Ferd. Roemer
om er een beschrijving van te geven; en dat later Prof. Van
Breda deze verzameling voor ons museum heeft gekócht.
De beschrijving van deze fossielen, door Ferd. Roemer, vindt
men in de Palaeontograjphica, Deel IX, blz. 143. Ik verwijs
den lezer naar dat werk.
KAST 20.
De groote steenplaten van liaskalk, in deze kast uitgestald,
vertoonen ons indruksels en overblijfselen van de opgerolde
schelp van verscheidene ammonshoorns. Wij hebben in
de kassen 5, 7 en 16 en in de vitrines 52, 53 en 54 zooveel
ammonshoorns gezien, dat het niet noodig is alles te herhalen,
wat wij daarover hebben gezegd, zie blz. 27, 31, 63,
67, 69 en 70.
VITRINE II.
Als wij in de groote zaal van het museum komen, is het
eerste voorwerp 't welk wij vlak voor ons zien, een vierkante
vitrine die met no. II is gemerkt, en die ons een der beroemdste
voorwerpen van ons museum vertoont, namelijk de
kaken van Campe r ’s maashagedi s , Mosasaurus Cam-
peri Von Meyer, no. 7424. Dit schoone fossiel is in het krijt
van den St. Pietersberg bij Maastricht gevonden. In 1784
is dit beroemde stuk van den majoor Drouin gekocht door
Prof. Van Marum voor Teyler’s museum, met vele onderscheidene
beenderen van dit reptiel, die wij grootendeels in
de vitrines VII, VIII en IX vinden. Het fossiel bestaat uit
drie gedeelten van de kaken, gewapend met verscheidene
tanden, die zeer fraaie wisseltanden vertoonen.
Conybeare heeft den naam van Mosasaurus, maashagedis,
aan dit reptiel gegeven, omdat dit dier in het krijt van den oever
van de Maas bij Maastricht is gevonden. De overblijfselen
van dit dier werden in ’t eerst beschouwd als behoord hebbende
aan een walvisch, en daarna aan een krokodil. Adriaan Camper
en na hem Cuvier bewezen, door de kenmerken van het tand-
stelsel en van het geraamte, dat de maashagedis nader verwant
is aan de monitors en de legoeanen, dan aan eenig ander geslacht
van reptielen. De bovenkaak had waarschijnlijk veertien tanden,
en ook de onderkaak schijnt een even groot getal tanden te
hebben gehad. Deze tanden zijn pyramidevormig, een weinig
gebogen, de buitenvlakte is vlak, en onderscheidt zich van
de binnenvlakte door twee scherpe lijsten. De wervelen zijn
van voren hol, van achteren bol, of concaaf-convex. De hals-,
rug- en lendewervelen zijn ten getale van 34, en het schijnt
dat de staart een nog grooter getal heeft gehad. De staart
was samengedrukt, hij was zeer hoog in verticale richting,
en de staartwervelen hadden zware doorngewijze uitsteeksels:
die staart moet een krachtig werktuig om te zwemmen zijn
geweest. Het opperarmbeen is dik en kort, en door den platten
vorm van de beenderen der ledematen kan men vermoeden
dat de pooten waarschijnlijk vinpooten zijn geweest. Uit al
deze dingen blijkt het duidelijk, dat de mosasaurus een
vleeschetend, in het water levend reptiel is geweest, ’t welk
uitstekend ingericht was om snel te kunnen zwemmen, en
vlug en lenig genoeg om met gemak de visschen te grijpen,
die zijn gewoon voedsel leverden. De aardlagen waarin men
zijn overblijfselen vindt, toonen aan dat hij een zeedier was,
dat ten minste 8 meter lang moet zijn geweest.
VITRINE VII, VIII en IX.
In deze groote ongelijkzijdig-vierkante vitrine bevinden zich
een menigte beenderen en tanden van C a m p e r’ s ma a s h
a g e d i s , welker kaken wij zoo even hebben bezien. Het
spreekt van zelf dat wij al deze voorwerpen hier niet zullen
beschrijven: slechts op de voornaamsten zullen wij het oog
vestigen. Verscheidenen van deze fossielen zijn afkomstig uit
de verzameling van wijlen Prof. P. Camper te Franeker. Na
den dood van dezen beroemden geleerde is zijn geheele verzameling
van fossiele voorwerpen naar het museum van de
hoogeschool van Groningen vervoerd. In 1852 werden de
fossielen van die collectie welke uit den St. Pietersberg bij
Maastricht afkomstig waren, naar Haarlem gebracht, waar zij
gedurende eenigen tijd in de zalen van het Paviljoen in den
Hout werden bewaard. Zij werden daarheen vervoerd om