steen uit de omstreken van Solenhofen, Eichstatt, enz. Velen
van deze fraaie versteeningen behooren tot de familie der
cypr es acht i gen, vooral tot het geslacht l idspar, Ar-
throtaxites, zooals de ee r s t e l idspar , A. princeps Ung.
no. 2853, 2905, 2793, 2814, 2845; de A. baliostichus Ung.
no. 2890 en 2947, en Fr i s c hma n n ’s l idspar, A. Frisch-
manni Ung. no. 3008, 3009, 2908, die hier in grooten getale
vertegenwoordigd zijn. Ook zien wij hier verscheidene exemplaren
van wieren, zooals de s lang vormige co di t es,
Codites serpentinus Presl. no. 2973 en 3041, en de dikbla-
dige codi tes, C. crassipes Presl. no. 3046 en 3048; en onderscheidene
soorten van het geslacht Halymenites, no. 2988,
2780, 2788. Vergeten wij ook niet een blik te werpen op
de nummers 2791 en 2792, de wormvormi ge mun-
ster ia, Munsteria vermicularis Presl.; het nummer 2858,
de Caulerpites tortuosus Presl. het oorspronkelijke exemplaar
van Sternberg, en bovenal het nummer 2969, het eenige
exemplaar ’t welk de vrucht van een Arthrotaxites vertoont.
En behalve al deze bekende planten ziet men hier een aantal
niet gedetermineerde en nog niet beschrevene planten. Deze
fraaie plantversteeningen vormen zonder twijfel een kostbaar
sieraad van Teyler’s palaeontologisch museum.
KAST 3.
De fossiele visschen, die in kast 3 zijn ten toon gesteld,
zijn visschen uit de leien van Glarus, gelijk aan die welke
wij zoo even in kast 1 hebben beschouwd. Wij kunnen hier
verwijzen naar hetgeen wij over deze visschen hebben gezegd,
toen wij kast 1 behandelden. Wij merken slechts op, dat wij
hier bovendien een schoon overblijfsel zien van een fossiele
plant , die gevonden is in deliaskalklagen van Wurtemberg,
no. 14831. In de zelfde steenplaat liggen eenige kleine ammonshoorns.
Deze overblijfselen van zeedieren bewij zen ons, dat
deze boomtak of dit dunne boomstammetje op een zeestrand
heeft gelegen, in het slijk van het strand is bedolven geraakt,
en later daarin met de omringende zeeschelpen is
versteend.
De meesten van de fossiele visschen, die zich in de
vitrines 10, 11 en 12 bevinden, komen uit Monte Bolca, terwijl
enkelen oorspronkelijk zijn van Sendenhorst in Westfalen.
Onder de visschen van Monte Bolca letten wij vooral op
no. 8388, 8389, 14219, 14220, 11637, de r u i t v o rm i g e
b u i k d r a a d , Mene rhombeus Bronn, of Gasteronemus
rhombeus Ag. een makreelachtige visch, welks lijf even
hoog als lang is, en welks vinstralen van de buikvin buitengewoon
lang zijn; no. 8394 en 8395, de Lichia prisca Ag.
een visch die zich onderscheidt door de lengte van zijn lijf
en door die van de stekelstralen van zijn rugvin; no. 8382
en 8383, het k l ei nmond ig e l oot smannet je, Ductor
leptosomus Ag. een visch welks type uitgestorven is, en die
gekenmerkt w'ordt door een lang en rolrond lijf, een breed
voetstuk van den staart, en lange en niet zeer talrijke wervelen;
onder de baa rs ac ht igen, no. 8377 en 8378, de
gel i jkvinnige zaagvisc.h, Myripristis homopterygius Ag.
een visch die zich onderscheidt door een voor-kieuwschild met
een dubbelen getanden rand en zonder stekel aan de punt,
en wiens rugstekels zoo groot en dik zijn als die van de
aarsvin; onder de aalacht igen, no. 8384 en 8385, de
b u i k v i n-a a 1, Anguilla ventralis Ag. een zeer lange en dunne
visch, het oorspronkelijke voorwerp van Agassiz; en eindelijk
no. 8369 en 8370, de scho lac ht ige veel tand, Pycnodus
platessus Ag., een glansschubbige visch met vierkante schubben,
die merkwaardig is door de dunheid van zijn achterste
gedeelte, ’t welk een zeer groot contrast vormt met den massieven
vorm van het voorste gedeelte. Zijn profiel is bijna
verticaal.
De visschen van Sendenhor s t , die wij in de zelfde vitrines
10, 11 en 12 vinden, zijn uit het bovenste krijt afkomstig.
De voornaamsten hiervan zijn: no 7379, de s l anke zeil-
visch, Istioeus gracilis Münst. een merkwaardige visch welks
geslacht uitgestorven is, en in de tegenwoordige schepping
niet meer voorkomt: deze visschen zijn gemakkelijk van de
overige snoeka ch t i gen te onderscheiden door hun rugvin,
die zich over den geheelen rug uitstrekt, hun zeer diep gespletene
staartvin, en hun zeer korte wervels; de twee soorten
van Echidnocephalus, de E. Troscheli v. d. Marck en de E.
tenuicaudatus v. d. Marck, en de Ischyrocephalus gracilis
v. d. Marck, no. 7383, een visch van de familie der scope-
l iden, die veel op een spiering gelijkt, doch wiens rugvin