gekleurd. Op deze manier heeft men gefabriceerd een mon-
steracbtigen visch, zonder buikvinnen, zonder aarsvin, zonder
rugvin, zonder ribben, met een wervelkolom die plotseling
ophoudt, zonder onmerkbaar van voren naar achteren dunner
te worden, met een staartvin half samengesteld uit eenige
vinstralen van een aarsvin en half met bruine verf geschilderd
!
VITRINES 28, 29 en 30 en KAST 10.
Deze drie vitrines en kast 10 bekijkende, die een menigte
zeer belangrijke fossielen van de miocene lagen van Oeningen
bevatten, moeten wij in de eerste plaats een van de beroemdste
voorwerpen van- ons museum beschouwen, no. 8432 in vitrine
29. Het is het beroemde fossiel dat Scheuchzer voor een
menschel ijk g e raamt e heeft gehouden. Deze verstee-
ning ziende, valt het moeielijk te begrijpen, hoe een man als
Scheuchzer, die geneeskundige was en dus menschegeraamten
genoeg moest hebben gezien, zoo vreeselijk kan hebben gedwaald,
door in het geraamte van een reusachtigen salamander
een menschelijk overblijfsel te zien, en het den naam te geven
van Homo diluvii testis et theoskopos, dat is: de mensch
g et ui ge van den zondvloed en die God heef t gezien.
In zijn Physica soera blz. 66, zegt hij er van ,,dat
het ontwijfelbaar zeker is, dat het een der zeldzaamste reli-
quieën is, die wij bezitten van het vervloekte ras dat onder
de wateren werd bedolven.” # In 1725 is dit fossiel in het
mergel van Oeningen gevonden, en gedurende meer dan vijfentwintig
jaren heeft men, het woord van Scheuchzer geloo -
vende, beweerd dat men eindelijk het onweersprekelijke bewijs
bezat, van het bestaan van den mensch voor den zondvloed.
In 1758 was Gessner, na een tweede exemplaar bestudeerd
te hebben, de eerste die twijfelde aan de soort, waartoe het
behoorde, en die vermoedde dat dit fossiel zeer wel niets
anders kon zijn als een wels of meerval , Silurus glanislAn.
In 1787 schreef Pieter Camper, de groote geleerde van Franeker,
een brief aan Burtin, die opgenomen is in een verhandeling
van den laatstgenoemden schrijver, getiteld: Révolutions de
la terre, een verhandeling die door Teyler’s Tweede Genootschap
in 1787 is bekroond, en in dezen brief zegt Camper:
„een versteende hagedis heeft men voor een versteenden mensch
gehouden.” In 1802 kocht wijlen Prof. Van Marum dit beroemde
fossiel te Zürich, en gaf het eene plaats in de verzameling
van Teyler, waar het in zijn oorspronkelijken toestand
tot in 1811 bleef, en zooals het door Scheuchzer was gezien.
In dit jaar bezocht George Cuvier, vergezeld van zijn secretaris
Laurillard, Teyler’s museum. Hij zegt van dit bezoek in zijn
Ossements fossiles, Deel V: Toen ik mij in Mei 1811 te Haarlem
bevond, wilde de geleerde Van Marum, directeur van Teyler’s
museum, mij wel toestaan, dat ik den steen uitbeitelde, die
den gewaanden fossielen mensch van Scheuchzer bevat, ten
einde de beenderen te ontblooten, die nog in den steen verborgen
konden zijn. De bewerking geschiedde in het bijzijn
van Van Marum en van den heer Van den Ende, inspecteur
van het onderwijs. Wij hadden een teekening voor ons geplaatst
van het geraamte van een salamander, en het was
niet zonder zekere mate van genoegen dat, naarmate de beitel
de eene steenschilfer na de andere verwijderde, wij het eene
of andere been aan ’t licht zagen komen, dat de teekening
reeds van te voren had aangekondigd.” En zoo komt het
dat deze steenplaat, twintig- en meermalen gegraveerd en
nogmaals gegraveerd gedurende een eeuw, in den toestand
waarin zij voorheen was, in den toestand gekomen is, waarin
zij zich nog tegenwoordig bevindt.
En sedert dien tijd twijfelt niemand meer of de Homo
diluvii testis et theoskopos is een reusachtige salamander. Dit
geraamte gelijkt merkwaardig veel op dat van de groote
salamander van Japan, waarvan wij levende voorwerpen
kunnen zien in den Dierentuin te Amsterdam. Het is
bekend dat dit dier tot de familie der gestaarte batra-
chiërs behoort. Tschudi heeft den naam van den me n s c h
van S c h e u c h z e r , Andrias Scheuchzeri, aan den fossielen
salamander gegeven, en Van der Hoeven heeft hem de e e r s t -
g e s c h a p e n e g e h e im k i e uw, Cryptobranchus primi-
genius, genoemd. Door dezen naam te verkiezen, doet Van
der Hoeven de verwantschap opmerken, die er bestaat tusschen
het fossiele dier en de j a p a n s c h e g e h e im k i e uw ,
Cryptobranchus japonicus, de thans levende salamander, waar -
over wij boven hebben gesproken.
Behalve Scheuchzer’s fossiel bespeuren wij in deze vitrine
29 een brok van een steenplaat, die de beenbrokken van
den kop vertoont, welke op de steenplaat no. 8432 ontbreken.
Wij bedoelen no. 8433. Vervolgens zien wij nog
vijf andere exemplaren van het geslacht Cryptobranchus of
Andrias, namelijk de nummers 8434, 8435, 8436, 8437
en 8439.. Deze merkwaardige versteeningen vertoonen ons
hetzij volwassene voorwerpen, hetzij jonge dieren, en zelfs het
laatste nummer schijnt het geraamte te zijn van een sala