die van het vinden van een geheel mammoetlijk in een ijsblok,
op de kust van de Ijszee liggende. In 1799 ontdekte een
Toengoes, aan den mond van de rivier de Lena, een vormlooze
massa in een ijsblok. Eenige jaren later was het ijsblok min
of meer gesmolten, en toen bleek het, dat het een olifant
bevatte. In 1806 vond Adams, die voor het museum van
Petersburg reisde, dat het dier reeds gedeeltelijk door roofdieren
opgegeten was. Adams zag met verwondering dat dit
dier met een dichten pels van lange haren en wolhaar bedekt
was geweest. Een gedeelte van het geraamte was reeds verdwenen,
doch het gelukte hem het grootste gedeelte daarvan
te verzamelen, en het naar Petersburg te vervoeren. Het
belangrijkste feit ’t welk door deze ontdekking tot onze kennis
is gekomen, is dat de mammoet ingericht was om weerstand
te kunnen bieden aan een koud klimaat, want hij was met
een dikke vacht bekleed, zooals tegenwoordig de beren en
andere dieren, welke in die landstreken leven. In de vitrine V
aan den linkerkant van den beschouwer, vindt men eenige
haren van den mammoet van Petersburg. Pictet zegt van
den mammoet: „hij was bedekt met een pels, bestaande uit
lange bruine haren, zoo dik als paardehaar en 12 tot 15
duim lang, vermengd met kortei'e en lichter gekleurde haren
en met een dicht wolhaar, 4 tot 5 duim lang, dun, vrij
zacht, gekruld, en helder rosachtig van kleur.”
De mammoetschedel van ons museum is in 1824 aangekocht
door wijlen prof. Yan Marum, voor de verzameling van
voorwerpen der natuurlijke historie van de Hollandsche Maatschappij
der Wetenschappen te Haarlem. In het Deel XIII
van de Natuurkundige Verhandelingen van genoemde Maatschappij
leest men: „Deze oude olijfantskop is in Januarij
1820 uit den grond aan het licht gebragt, bij eene doorbraak
van den Lingedijk, bij Heukelum, waarbij het instortende
water een’ kuil van 60 voeten diepte veroorzaakte; uit dezen
kuil werd de kop uitgespoeld. Zoodra dit bekend werd, haastte
ik mij denzelven te gaan beschouwen. Het bleek mij aanstonds,
dat in dezen kop juist dat gedeelte, waardoor de oude
olijfantskop van den Aziatischen olijfant ten duidelijkste te onderscheiden
is, bijzonder wel is bewaard gebleven, en daar dat
gedeelte bij meest alle tot nu toe in Europa gevondene gedeelten
van koppen van den ouden olijfant ontbreekt, achtte
ik het van belang, dit zeldzame en leerrijke stuk te bekomen. In
dezen ouden olijfantskop is, namelijk, het voorste gedeelte waarin
de tandkassen zijn, in deszelfs geheele lengte volkomen bewaard
gebleven; zijnde echter de bovenliggende zijden der tandkassen
beschadigd, zooverre daarvan de binnenzijden gezien worden.”
Sedert 1824 is deze beroemde schedel bewaard geworden
in de verzameling der Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen
te Haarlem. In 1885 hebben Heeren Directeuren
van die Maatschappij dit belangwekkend voorwerp aan Tey-
ler’s M useum aangeboden : thans vormt het een waardig sieraad
van ons museum.
VITRINE Y.
Wij hebben zoo even over de kiezen van olifanten en hun
soortelijke verschillen gesproken. In vitrine V zien wij, behalve
het haar van den mammoet en de kiezen van den
afrikaanschen olifant, die wij juist besproken hebben, ook
nog een menigte brokken van kiezen en s la gt anden van
den mammoet. Al deze kiezen vertoonen ons hunne beenplaten
ongeveer parallel geplaatst, terwijl zij in den afrikaanschen
olifant scheeve ruiten of losanges vormen.
Naast de overblijfselen van den mammoet ziet men hier
eenige tanden en een brok van een slagtand van een tepel-
tand, Mastodon, waarschijnlijk van den smal t and ig en
tepel tand, Mastodon angustidens. Deze tanden (gipsafgietsels?)
zijn een geschenk van Prof. Kaup, indertijd aan mijn
voorganger wijlen Prof. Yan Breda aangeboden, die hen in
een der laden van het museum heeft neder gelegd.
Naast deze kiezen van den tepeltand vindt men een kleine
verzameling beenderen van S c h i nz ’s zeebeest , Hali-
therium Schinzi. Dit fossiele plantenetend waterzoogdier had
al de beenderenkenmerken van de hedendaagsche zeekoe
of lamant i jn, Manatus australis. Het zeebeest leefde waarschijnlijk
op de zeekust en aan de monden der rivieren, zooals
de tegenwoordig levende doegongs en lamantijns. Deze beenderen
komen uit de miocene aardlagen van Flonheim in
Duitschland.
In de zelfde vitrine V vindt men een verzameling beenderen
van den r e u s a c h t i g e n vogel , die onder den naam van
Moa bekend is. Men weet dat de orde der loopvogel s,
Cursores, vogels bevat, welker vleugels te klein zijn om te
vliegen, zooals de hedendaagsche struisvogels, kasuarissen,
enz. De belangrijkste ontdekking van een fossielen of sub-
fossielen loopvogel is gedaan in de jongst gevormde aardlagen