meer naar voren staat; de kop is platter, de bek kleiner,
en de tanden zijn zeer klein en staan dicht opeen.
KAST &
Na alles wat wij over de steenplaten hebben gezegd, die
in kast 2 zijn ten toon gesteld, kunnen wij den lezer verwijzen
naar de beschrijving van die steenplaten op blz. 21.
De steenen in kast 4 onderscheiden zich in geen enkel opzicht
van die in kast 2 zijn geplaatst.
VITRINE 13.
De dunne steenschilfers, die wij in deze vitrine zien ten
toon gesteld, vertoonen ons de afdruksels van lagere p 1 a n t e n.
Zij zijn afkomstig uit het lias van Fahnern in Appenzell
en van Boll in Wurtemberg. Deze zaadloblooze of aco-
tyledone p l a n t en behooren tot de wieren, en wel tot de
f lor ideeën of bloemwieren. Wij vinden hier onderscheidene
exemplaren van Chondrites Targioni Sternb. no. 9408,
1443, 9412, 1444 en anderen; Chondrites aequalis Sternb.
no. 9409, 10612, en Chondrites intricatus Sternb. no. 10611,
alsmede eenige exemplaren van Sphaerococcites crenulatus
Sternb. no. 9414, 1440, 9413, 1441. Zeer zeker behooren
deze oude wiersoorten tot de merkwaardigste bewerktuigde
overblijfselen, uit den tijd toen de oudste liasvormingen uit
de wateren der voorwereldlijke zee werden afgezet.
VITRINES 14, 15, 16, 17 en 18.
In deze vijf vitrines zien wij een menigte schelpen van
fossiele weekdi e ren, voor het grootste gedeelte uit het
tertiaire tijdperk. Het is hier de plaats niet een uitvoerige
beschrijving van al deze schelpen te geven. In mijn catalogus
van de verzameling van Teyler heb ik van allen den naam,
de synoniemen, de schrijvers die hen beschreven hebben, de
vindplaatsen enz. nauwkeurig opgegeven: de lezer die dus
deze fossiele schelpen wenscht te bestudeeren, neme daartoe
dien catalogus ter hand. Hier meld ik slechts met een paar
woorden, dat het allen schelpen zijn van zoogenoemde kop-
looze weekdieren of acephalen; dat deze dieren zich
onderscheiden door het gemis van een kop, en ten gevolge
daarvan door een zeer onvolkomene ontwikkeling van de
werktuigen of organen die tot het gezicht, het gehoor en
het grijpen van voedsel dienen. Het lichaam, dat de ingewanden
bevat, is gelegen tusschen de beide platen van den
zoogenoemden mantel , gelijk een boek tusschen zijn band.
De kieuwen bestaan uit vier regelmatig gestreepte platen,
die ook binnen den mantel zijn geplaatst. De mond bevindt
zich aan het eene einde, en de a ar sopeni ng aan het
andere einde van het lichaam, en deze laatste is dikwijls
geplaatst aan het uiteinde van een uitsteekbare bui s, die
buiten de schelpen uitsteekt. Tusschen die beide openingen,
doch dichter bij den mond, vindt men den zoogenoemden
voet , een vleezige massa die zich beweegt ongeveer zóó
als de tong der zoogdieren.
Deze weekdieren zijn altijd besloten in een tw e e k l e p p
i g e s c h e 1 p,: uit twee min of meer gelijke gedeelten
bestaande, en die verbonden zijn door het zoogenoemde
s c h a r n i e r . De schelp wordt open gehouden door een
elastieken b a n d , en kan gesloten worden door één,
twee of verscheidene spieren, die van de eene schelp naar
de andere loopen. Deze spieren die de schelp sluiten, vormen
op de binnenvlakte der schelp de zoogenoemde s p i e r -
i n d r u k s e l s . Soms. is er slechts één spierindruksel in
’t midden van de schelp; in de gelijkkleppige of equivalve
schelpen onderscheidt men gewoonlijk twee spierindruksels,
die vrij ver yan elkander af staan, en waarvan het eene het
m o n d i n d r u k s e l en het andere het a a r s i n d r u k s e l
heet. Dezen worden verbonden door een lijn of streep, die
gevormd wordt door het indruksel van den man t e l r a n d ,
en die meestal parallel met den rand der schelp loopt.
Voor verdere bijzonderheden moet ik den lezer verwijzen
naar de werken die bijzonder over schelpen handelen, en
vooral naar de vele conchologische werken, die in mijn bovengenoemden
catalogus zijn opgesomd.
Merkwaardig vooral zijn hier de vele soorten van de geslachten
oester, kamschelp, mossel, arkdoublet, kokkel,
venusschelp, messcheede en vele anderen. De meesten dezer
fossiele schelpen zijn afkomstig uit Castell’ arquato, Weenen,
Yerona, Alzey, Mainz, Grund, Klein Spauwen, Gainfahren, enz.
KAST 5.
De opgerolde schelpen, die in deze kast zijn ten toon gesteld,
zijn schelpen van koppoot ige dieren van de orde der