van de fossiele beenderen uit den St. Pietersberg. Daar de erfgenamen
geen acht sloegen op de kosten van vervoer langs de
Maas, waar elke souverein een ontzachlijk groote belasting
eischt van elk voorwerp ’t welk over zijn grondgebied wordt
vervoerd, noch op het kleine getal van personen, die in staat
waren deze verzameling te koopen, vroegen zij zulk een hoogen
prijs, dat niemand die kon aannemen. De oudste dochter
bood mij eindelijk, toen zij de geheele verzameling geërfd
had, de voornaamste stukken voor een redelijken prijs aan.”
Onder deze voornaamste stukken was ook het rugschild
waarover Camper in de bovengenoemde verhandeling spreekt
als over „een geheelen rug van een schildpad uit dezen berg,
vier voet lang en zestien duim breed.”
De groote schildpad van Maastricht, no. 11289 van onze
verzameling, dus uit de verzameling van Hoffmann overgegaan
in die van Prof. P. Camper op den huize Klein Lankum bij
Franeker in Friesland, bleef daar tot den dood van den
geleerden professor in de anatomie. De voorwerpen uit het
kabinet van P. Camper werden toen het eigendom van zijn
zoon A. Camper, en werden door dezen geleerde bestudeerd,
vooral wat de overblijfselen van de maasbagedis betreft,
die zich in de verzameling van zijn beroemden vader bevonden.
Later, als een gevolg van een testamentaire beschikking,
werd het geheele kabinet van P. Camper, met inbegrip van
de reeds beroemde schildpadoverblijfselen, door den staat der
Nederlanden gekocht, en naar de hoogeschool van Groningen
vervoerd. Men heeft mij verhaald dat de groote schildpad
van Hoffmann, ons no. 11289, nedergelegd werd in een der
gangen of in het voorhuis van het academiegebouw te Groningen,
en dat de studenten dier hoogeschool somtijds zich
nederzetteden op dit fossiel, vooral als zij uit de rijschool
kwamen, en zij nog sporen aan de laarzen hadden.
Sprekende over de overblijfselen van de maashagedis, heb
ik reeds gezegd dat de nederlandsche regeering in 1852 een
commissie benoemde om een geologische kaart van Nederland
te maken; dat op verzoek van die commissie de fossielen
van Camper naar Haarlem werden gebracht, en in de zalen
van het Paviljoen geborgen; dat,' na de ontbinding* van die
commissie, de fossielen van het kabinet van Camper aan het
museum van Teyler werden verkocht, en tevens ook die van
de verzamelingen van wijlen Henckelius en van wijlen Thierens,
alsmede de maastrichtsche voorwerpen die de commissie zelve
verzameld had, en die zich toen allen in het Paviljoen in
den Haarlemmer Hout bevonden. En zoo zijn al deze merkwaardige
versteemngen, sedert den 7den November 1861 in
ons museum opgenomen, waar ik hen vereenigd heb met de
fossielen van Maastricht uit de verzamelingen van Van den
Ende en Drouin, die reeds een kostbaar sieraad vormden
van de uitgezóchte verzameling van Teyler’s museum.
Laat ons nu overgaan tot een kort overzicht van deze
overblijfselen van schildpadden van Maastricht.
No. 11289 is het fossiel ’twelk dóór Camper „den geheelen
rug van een schildpad” is geheeten. Dit blok van geel krijt
heeft een lengte van 1,33 meter, een breedte van 0,58 meter,
en een hoogte van 0,26 meter. Men ziet hier het nekstuk,
bijna alle wervelstukken, eenige ribstukken en eenige niet
verbreede uiteinden van ribben, aan beide zijden van het
rugschild. De rand van het schild ontbreekt geheel en al,
alsmede eenige ribstukken, vermoedelijk een gevolg der sporen
van de studenten van Groningen: ten gevolge van de zeer
groote verwrijfbaarheid van het krijt van Maastricht, zijn deze
gedeelten tot poeder geworden en daardoor verloren gegaan.
Het achterste gedeelte is van het overige losgeraakt, maar in
de scheur ontdekt men een dwarsche doorsnede van een rug-
wervel. Ik heb dit fossiel in bijzonderheden beschreven in
mijn Tortues fossiles du museé Teyler, blz. 7 en volgenden,
gelijk ook alle andere exemplaren van ons museum: als die
beschrijving u belang inboezemt, waarde lezer, vindt gij die
verhandeling in de Archives du musée Teyler, Deel II.
No. 7451 is de schildpad van Van den Ende. Toen ik voor
het eerst in 1851 Teyler’s museum bezocht, zag ik in een
Vitrine twee overblijfselen van schildpadden van Maastricht.
Later vertelde men mij dat die twee stukken vroeger het
eigendom van wijlen den heer Van den Ende waren geweest,
die deze exemplaren aan H.H. directeuren van Teyler’s stichting
had verkocht. Het is mij niet mogelijk geweest te vernemen
van wien Van den Ende deze fossielen had verkregen,
noch wanneer zij in het krijt van Maastricht waren gevonden.
Het eenige wat zeker is, ten opzichte van deze voorwerpen, is
dat zij zich reeds sedert 1840 in het museum hebben bevonden.
Zij zijn nooit beschreven geworden, ten minste niet zoover
mij bekend is, noch door Van den Ende, noch door Van Ma rum,
noch door Van Breda, waarvan de twee laatsten even wel gedurende
een groot getal van jaren, van 1780 tot 1859, mijn
voorgangers in het bestuur van onze palaeontologische verzameling
zijn geweest.
De schildpad van Van den Ende bestaat uit eenige gedeelten
van het rugschild, namelijk het nekstuk, eenige wervel- en
ribstukken en eenige niet verbreede ribbenuiteinden. Het
schijnt dat dit krijtblok in verscheidene stukken is gebroken