Belostomum Hartingi Weyenb. Dit fraaie voorwerp is een
halfyleugelig insekt, en vertoont in zulk een hooge mate den
habitus van het geslacht, dat er geen twijfel inogelijk is,
betreffende de plaats die het in de familie der hydrocorissen
moet innemen. Het is no. 6390.
Een ander halfvleugelig insekt is de Lystra Vollenhoveni
Weyenb. no. 6542 en 10337. Volgens Weyenbergh vertegenwoordigen
deze beide voorwerpen de beide seksen. Het mannetje
ziet men op de rechter- en het wijfje op de linkerzijde.
Aan de punt van het lijf dezer soort ziet men een aanhangsel,
gevormd uit lange, vlokkige draden, waardoor men genoopt
wordt aan de hedendaagsche Lystra lanata te denken.
Zeer na verwant aan de insekten die wij pas beschouwd
hebben, is de Pygolampis gigantea Germar, waarvan wij hier
schoone exemplaren, gemerkt no. 6394 en 6395, zien.
No. 6373 is een der talrijke fossiele schildvleugeligen
van ons museum. Deze soort van loopkever wordt W i n k 1 e r ’ s
l o o p k e v e r , Carabus Winkleri Weyenbergh, genoemd.
Zijn groote kaken; de lengte van het borststuk en van het
lijf; de smalheid der deelen die den kop met het borststuk
en het borststuk met het lijf verbinden; de stand der oogen
en de vorm der dijen, vormen zoovele kenmerken, dat er
geen twijfel is omtrent de plaats onder de loopkevers, die dit
insekt moet innemen.
De libellulen van Solenhofen vormen een uitnemend sieraad
van vitrine 41. Deze insekten, algemeen onder de namen van
j u f f e r t j e s , p a a r d e b i j t e r s , g l a z ema k e r s enz.
bekend, hebben vier uitgespreide en nooit geplooide vleugels,
die alle vier bijna even lang zijn, en door vele aderen worden
gesteund, en allen hebben een zeer verlengd lijf. Wij merken
hier eenige prachtige exemplaren op van Agrion vetustum
Hag., no. 6359, van Agrion eichstattense Hag., no. 6360,
en vooral de fraaie exemplaren van den l a n g v l e u g e l i g e n
p a a r d e b i j t e r , Agrion longialata Hag., no. 6345, 6346 en
6349. Bij deze insekten merken wij de grootte van de vleugel-
vlucht op, en de voortreffelijke wijze waarop het adernetder
vleugels van al deze fossiele glazemakers of paardebijters
bewaard is gebleven,
Overblijfselen van geheel anderen aard als die wij zooeven
bestudeerd hebben, bevinden zich in vitrine 42. In de eerste
plaats bespeuren wij hier een zeer zeldzaam fossiel, no.
5731, een soort van s l a n g - z e e s t e r , Ophiurella. Deze
dieren zijn zeesterren met dunne, buigzame armen, die van
binnen niet hol zijn, terwijl de schijf, die klein, rond of veelhoekig
van gedaante is, de ingewanden bevat.
Vervolgens zien wij eenige exemplaren van vrije h a a r s
t e r r e n of crinoïden, no. 5686 en 5687 en anderen, die
Comatula pinnata Goldf., of Pterocornapinnata Ag. geheeten
worden. Deze dieren bestaan uit een lichaam en vertakte
armen, doch bij de soort die ons thans bezig houdt, de Pte-
rocoma pinnata Ag., zijn de armen of stralen zóó ontwikkeld
en zóó diep gespleten, dat de schijf als ’tware geheel verdwijnt.
De vijf gespletene armen, die een menigte dunne
takjes, op verscheidene reeksen geplaatst, vertoonen, stellen
deze dieren in staat zich aan onderzeesche voorwerpen vast
te hechten.
De soorten van Saccocoma, andere vrije haarsterren van
Solenhofen, worden hier vertegenwoordigd door de soort
die Saccocoma pectinata Goldf. wordt geheeten, no. 5704,
5708, 7225 en anderen. Deze dieren hebben een beursvor-
migen ronden kelk en vijf dunne en tot den basis gevorkte
armen.
Eindelijk zien wij hier twee exemplaren van een soort
van het geslacht Eugeniacrinus, no. 5463 en 5732. Deze
dieren leven aan onderzeesche rotsen gehecht, door middel
van een wortel, waarop een gelede steel, die uit lange leden
of ringen is samengesteld. De voorwerpen, die wij hier zien,
bestaan slechts uit stengelleden, de enkelvoudige kelk is ver loren
gegaan.
KAST 14.
In deze kast zijn eenige fossiele vi sschen ten toon
gesteld. De eerste dien wij beschouwen, no. 13229, is de
Chondrosteus accipenseroïdes Ag. uit het lias van Lyme Regis,
een visch van de familie der steurachtigen, welker geraamte
kraakbeenig, en het lij f met schilden bedekt is, die op reeksen
zijn geplaatst.
Vervolgens zien wij twee exemplaren van visschen die nog