50
Nevens deze vermoedelijke slangen zien wij eenige s c h a a l d
i e r e n van Oeningen. No. 7983, 7984, 7985 en 7986
zijn exemplaren van de s i e r 1 ij k e w a n d e l k r a b , Grap-
sus speciosus Von Meyer, een kortstaarlig schaaldier van de
familie der kortstaartkrabben. Deze dieren onderscheiden zich
door een vierhoekig, plat rugschild, terwijl de kieuwstreken
gekenmerkt worden door schuinsche strepen. De soorten van
het geslacht wa n d e l k r a b , Grapsus, zijn tegenwoordig
zeer algemeen op de rotsachtige kusten van de meeste heden-
daagsche zeeën.
De andere schaaldieren, no. 6546, 7982 en 11675, zijn
dieren die zeer verwant zijn aan de steurkrabben en de
garnalen onzer zeeën, en behooren gevolgelijk tot de t ien-
p o o t i g e s c h a a l d i e r e n of decapoden. Zij worden
Homelys minor Von Meyer geheeten.
Vitrine 30 is gevuld met overblijfselen van z o o g d i e r e n
van Oeningen. Onder dezen bespeuren wij een rij tanden van
een soort van herkauwend dier, waarschijnlijk van een hert ,
no. 8480: het zijn vermoedelijk tanden van Palaeomeryx
emineus Von Meyer. Vervolgens zien wij hier beenderen die
nog op een nader onderzoek wachten, ten einde te kunnen
uitmaken aan welk fossiel zoogdier zij eenmaal hebben moeten
toebehooren. Tanden van k n a a g d i e r e n zien wij hier op
menige steenplaat, en vooral wordt onze aandacht getroffen
door eenige voorwerpen, no. 8470, 8478 en 8479, die waarschijnlijk
behooren aan de o e n i n g e r h a a smu i s , Lago-
mys oeningensis Von Meyer, en aan Me y e r ’s h a a s m u i s ,
Lagomys Meyeri Tschudi. Een latere studie evenwel zal misschien
deze dieren tot een geheel ander geslacht van knaagdieren
brengen.
En eindelijk zien wij hier eenige steenplaten, die ons holle
beenderen vertoonen, en die zonder twijfel b e e n d e r e n
van f o s s i e l e vog e l s uit Oeningen zijn. No. 8457
en 8458 doen ons v o g e l v e d e r e n bewonderen, en no.
8456 vertoont ons den zeer kenbaren poot van een
vogel : zulke fossielen zijn zeer zeldzaam, en wekken steeds
de belangstelling van den palaeontoloog in hooge mate op.
KAST 14.
De brokken van beenderen en de tanden die in deze kast
zijn ten toon gesteld, zijn in de mergellagen van Oeningen
gevonden. Het zijn overblijfselen van een groot en op een
54
olifant gelijkend fossiel dier, van de soort die de s m a 11 a n-
dige tepel tand, Mastodon angustidens Cuv. wordt genoemd.
Het geslacht tepeltand is tegenwoordig volkomen van de
oppervlakte der aarde verdwenen. Deze dieren hadden een
vorm als een olifant, en even als dit dier een bollen schedel,
groote slagtanden in de bovenkaak, en een zwaarmoedigen
gang. Ook hadden zij waarschijnlijk een lange slurf, want
hun neusbeenderen gelijken op die van den olifant. Zij verschilden
er voornamelijk van door hun kiezen, welker eenvoudige
kroon uit kegelvormige tepels bestaat, die zoodanig
geplaatst zijn, dat zij eenige dwarsloopende heuveltjes vormen,
die niet onderling door tandcement zijn verbonden. No. 8494
en 8487 vertoonen ons fraaie exemplaren van zulke tanden
van den mastodon van Oeningen.
Het schijnt dat het geslacht mastodon vertegenwoordigers
heeft gehad in Europa, Azië en Amerika; vooral in verschillende
streken van Noord-Amerika heeft men talrijke en fraaie
overblijfselen van dit dier gevonden; eenige museums der
Vereenigde Staten en ook het Britsche Museum bezitten volledige
geraamten van den mastodon. Deze fossiele beenderen
hadden reeds de opmerkzaamheid getrokken der inboorlingen
van Louisiana en Canada: zij noemden het dier den vader
der runderen, omdat men veelal zijn beenderen vindt
nevens die van hedendaagsche buffels of bisons.
De slagtanden van den tepeltand geleken op die van den
olifant; zij waren gekromd, zooals die van dit dier; beneden in de
groote vitrine VII—IX in ’t midden van de groote zaal, vindt
men alles wat men heeft kunnen verzamelen van de slagtanden
van den smaltandigen tepeltand, die eenmaal de omstreken
van Oeningen in Zwitserland bewoonde.
VITRINES 34, 32, 33, 34, 35 en 36, en KAST 42.
Deze zes vitrines en kast 42 zijn gevuld met een menigte
f o s s i e l e p l a n t e n uit de tertiaire vormingen van Oeningen.
Het spreekt van zelf dat het onmogelijk is hier al deze
plantenoverblijfselen te beschrijven. Wij merken slechts op
dat al deze planten bestudeerd en beschreven zijn door wijlen
Prof. O. Heer in zijn prachtig werk getiteld: Flora terliaria
Helvetiae. Volgens dezen geleerde bewijzen deze planten ons
dat, ten tijde van de afzetting der pliocene zoetwater mergellagen,
die tegenwoordig onder den naam van het zoetwater-
molasse bekend zijn, Zwitserland versierd is geweest met
4*