
CAREX BUXBAÜMII Whlb.
Buxbaums Zegge. Hoogduitsch: Buxbaum’s Segge.
Engelsch: Buxbaum’s Carex.
Bloeitijd: April—Mei. 2J-.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXI. O. III. Monoecia Triandria.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monöcotyledoneae. O. Cyperaceae.
Geslachtskenmerken: Zie deel XII, N°. 946.
Soortelijke kenmerken: Spica terminali androgyna obovata inferne mascnla, femineis sub 3,
infima breviter pedunculata remotiore; bractea foliacea basi bi-auriculata vel brevissime vagi-
nante fulta, stigmatibus 3, fructibus glabris ellipticis triquetris obtusis brevissime rostratis, rostello
terete minute bidentato, glumis cuspidatis, foliorum vaginis reticulato-fissis.
Topaartje omgekeerd'Ovaal, onderaan mannelijk, de andere (2—3) vrouwelijk, het onderste kort-
gesteeld, iets verder verwijderd en gesteund door een bladachtig schutblad, dat aan den basis
twee oortjes heeft of kort scheedevormig is. Stijlen 3. Vruchten kaal, elliptisch, driehoekig
stomp, kort gesnaveld; snavel rolrond kort tweetandig; kafjes scherp toegespitst; bladscheeden
rafelend. .
Verklaring der Afbeelding: a. Rijpe aartjes, iets vergroot; b. doorsnede bloemstengel;
c. doorsnede vruchtje met kafje; d. Vruchtje met kafje; e. urntje met de 3 stijlen.
Groeiplaats: Op veenachtige weiden gezellig, doch verspreid voorkomend, in Noord- en
Arctisch Europa, Azië en Noord-Amerika, op de gebergten van Midden-Europa en in Australië.
Nederland: In ons land werd zij dit jaar (1898) voor het eerst gevonden op kraggen in het
land van Vollenhove, door de Heeren D. Lako en Dr. J. W. Chr. Goethart, die ons exemplaren
ter afbeelding toezonden.
V.