
CARUM VERTICILLATUM Koeh.
Gekranste Karwij.
Hoogduitsch: Quirlblättige Kümmel.
Engelsch: Verticillate Caraway.
Bloeit: Juni—Juli. %,
Stelsel van Linnaeus: 01. V. Ord. 11. Pentandria Digynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. O. Umbelliferae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI, No. 811.
Soortelijke kenmerken: Foliis pinuatis, foliolis multifidis, laciniis filiformibus verticillatis,
radice fasciculata, fibris carinosis eldngato-clavatis.
Bladen gevind, blaadjes veelspletig met draadvormige, in kransen staande slippen; wortels
bundelvormig, met eenigszins vleezige, lang-knotsvormige wortelvezels.
Verklaring der Afbeelding: a. afzonderlijk schermpje; b. geopende bloem; c. bloem van
ter zijde; d. vrucht; e. blaadje.
Groeiplaats: Vochtige bosschen en veen weiden in Wést- en Midden-Frankrijk, zeldzaam in
Engeland en voor Duitschland slechts bekend uit de omgeving van Aken.
Nederland: Bij ons voor het eerst ontdekt door Dozy bij Leende, vervolgens in 1874. door
Van der Sande Lacoste te Maarhees en te Sterksel.
Daarna vond de Heer E. A. Rovers de plant bij Valkenswaard, terwijl Dr. J. W. C. Goet-
hart haar op de door Lacoste aangegeven plaats terugvond n.1. bij den Broekmolen, gem.
Stramproy en op eenige plaatsen langs de Tongelrooische beek; later ook bij Heltenboschbrug,
in het Weerterbosch, Veentjes Noord-Westelijk van Weert en weder bij den Broekmolen.