CORTINARIUS ELATIOR Fries.
Langgesteelde Cortinarius.
Stelsel van Linnaeus: CL XXIV. Sect. V. Cryptogamae Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. O. Hymenomycetes. Trib. Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI, N°. 844.
Soortelijke kenmerken : Pileo sub-carnoso, globoso, dein campanulato, demum expanso,
late mamillato, in centro laevi, ubique superficie plicato-rugoso, colöre valde yario; stipite
elongato, robusto, basi et apice attenuato, sericeo, apicem versus striato, vulgo medio cum
prominentia sinuosa, albo v. violaceo-albo. Lamellis latissimis, adnatis, marginibus rugosis
venis anastomosantibus, bruneo-ferrugineis v. violaceo-bruneis.
Hoed eenigszins vleezig, bol, vervolgens klok vormig, eindelijk uitgespreid, met breede tepelvormige
wratten; in het midden glad, overal elders netvormig geplooid, zeer wisselend in
kleur; steel lang, stevig, aan beide zijden versmald, zijdeglanzend, naar den top gestreept,
gewoonlijk naar het midden met een bochtige vooruitspringende lijst, wit of violetachtig.
Plaatjes zeer breed', aangegroeid, met geplooiden rand en samenvloeiende aderen, bruin of
roestkleurig of violetbruin
Groeiplaats: In bosschen, vooral dennenbosschen, in Midden-Europa, Zweden en Engeland.
Nederland: Vroeger gevonden te Putten en te Apeldoorn. De afgebeelde paddestoelen werden
gevonden in boschjes in de Heerenduinen, den 6en September 1896, waarschijnlijk door
den Heer F. W. van Eeden.