
MYRICA CER I FERA L
Wasdragende Gagel.
Hoogdidtsch: Wachs Gagel.
Engelsch: Wax-Myrtle.
Bloeit: Maart—April ft.
Systeem van Linnaeus: CL XXII. Ord. IV. Dioecia Tetrandria.
Natuurlijk. Systeem : Vasculares Dicotyledoneae O. Myricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. VIII, N°. 515.
Soortelijke kenmerken: Arbor parva, dioica Folia angusta, oblonga v. oblanceolata, ple-
rumque acuta, integra v. remote dentata, in petiolum angustata v. basi subcuneata, contusa
fragrantia, breviter petiolata, supra obscure viridia, subtus pallidiora et interdum pubescentia;
aureo-resinifera, simuT’cum floribus vel ante eas expandentia; amenta ^ cylindracea, araenta 9
breviter oblonga; drupae muturae separatae, globosae, coeruleo-albae, ceratae, minuta basi styli
coronatae, longe 'persistentes; bracteae'deciduae.
Kleine tweehuizige boom. Bladen smal, langwerpig of omgekeerd lancetvormig, meestal toegespitst,
gaafrandig of zwak getand, in den bladsteel versmald of aan de basis wigvormig, bij
kneuzing sterk riekend, kort gesteeld, boven donkergroen, van onder lichter en somtijds behaard,
met gele, wasvoerende klieren, tegelijk met of voor de bloemen zich ontplooiend; mannelijke
katjes cylindervormig; vrouwelijke kort langwerpig; vruchtjes bij rijpheid afzonderlijk bolvormig,
blauwachtig wit, met was, door ’t zeer . kleine overblijfsel van den stijl gekroond, lang blijvend;
schutblaadjes afvallend.
V erklaring der afbeeldingen: PI. 1661. o. takje met vrucht; 6. c. en d. wasovertrek der
vrucht; e.. vrouwelijk bloempje. PI. 1662. a. vrouwelijk bloempje; a». afzonderlijk bloempje;
b. mannelijk katje; b'. mannelijk bloempje.
Groeiplaats : In zandige moerassige streken of in vochtige bosschen. Van Maryland tot
Florida en Texas, noordelijk tot Arkansas.
Nederland : De afgebeelde plant werd ons in verschillende stadiën van ontwikkeling toegezonden
door den Heer H. J. Kok Ankersmit, deels van de Emperheide bij Brammen, deels van
de heide en onder de duinen bij de halte Warken (Vorden), de bloeiende takken van 3—5 Juni
1899, de vruchtdragende van Oct. en Nov. 1898.
De plant werd echter reeds vroeger opgemerkt door den Heer H. W. Groll, eveneens uit den
omtrek van Zutfen en volgens mededeeling van den Heer F. W. van Eeden, door dezen verzameld
op Eyckensteyn bij Maartensdijk.