AGARICUS LURIDUS Sehaef f .
Vale Plaatzwam.
Stelsel van Linnaeus: Cl XXIV. O. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulaires Mycetes. O. Hymenomycetes. Trib. Agaricineae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel X, N°. 725. Ondergeslacht Tricholoma.
Soortelijke kenmerken: Pileo carnoso e convexo explanato subrepando, sicco glabro demum
inciao, in fibrillas innatas secedente lurido, stipite farcto valido inaequali glabro, lamellis emar-
ginatis confertis albidis.
Hoed yleezig, eerst bol dan nitgespreid, min of meer gegolfd, droog, kaal, later ingesneden,
zich afscheidende in ingegroeide vezeltjes, vaal; steel gevuld, groot, ongelijk, kaal; plaatjes
uitgerand, nauwstaand, witachtig.
Hoed afwisselend aschkleurig, bruin-geel, bleek; smaak niet scherp, riekt naar versch meel.
Vleesch van -hoed en steel zacht, water opnemend, nooit roodachtig; opperhuid yan den hoed
niet in schubben loslatend, plaatjes dun, nauw geplaatst. Sehaeff. t. 69, Fr. Mpwrisis, p. 31,
Hym. ewop. p. 54, Berkl. Outl. p. 99, Cooke lil. t. 214, Saeeardo Syll. V. 97.
Groeiplaats: In naaldbosschen. Europa en Noord-Amerika.
Nederland: Gevonden door Prof. Oudemans te Hilversum, Driebergen en Apeldoorn in 1879,
1882 en 1890; door mij in Bussum in October 1898.
v. E.