. Ook is de gedaante van het bekkeneel geen cirkelrond; om kort
te gaan het ovaal fchijnt niet toepasfelijk op eene tronie gezien van
op zijde (s).
§• H l
De Tekentoeken geeven liet ovaal ook op voor eene tronie half
van voren te zien, gelijk fig. 3. PI. VII. Trek dan nog het ovaal
als te voren is gefchied. En op dat ovaal de middellijn A D E B naar
het beloop van het ovaal. Verdeel vervolgens uw ovaal in^deelen, het
Onderdeel in 3 gelijke deelen, zoo vindt gij de fnijpunten in de linie
A D B te weeten S D E E . Zie Preisler Eerfte D e e l, PJ. 5.
Alle Pourtrait*Schilders bijnaa, maaken gebruik van deezen regel,
en tekenen altoos den mond te veel naar het oor, over de middellijn
A D B . Dit zoude ik met zeer veele proeven konnenbewijzen» en
tot bevestiging dient, dat alle dè figuren op dk grondbeginzel van
Preister gebrekkig zijn.
Dezelfde fout is te zien bij Bloem aart Tab. IV. en in veele andere
van zijne trohiën, ook meene ik dat bij Goltzïus en diergelijken
dezelfde fout zichtbaar is.
Om te bewijzen hoe groot het verfchil is , zoo trek de wezenslijn
D Q R volgens Tab. IV. fig. 3 , zoo fchuins o f recht als behoort,
zoo volgt dat ’er nu gevonden worden de fnijpunten D .Z . SR.
Deeze voor de middenpunten gehouden, zoo blijft het aangezigt natuurlijk.
A .
sï (a ) De Schrijver was vat) voomeëmen dit ftuk breeder uitteleggen en tebetoo*
gen, zoo als uit eene Noot in zijne Schriften isgebleeken.
A. van Dyk heeft dit zeer,wèl opgemerkt, en ook verfcheideöë
groote Italiaanfèhe Meefters.
Hier uit volgt derhalven dat het ovaal ook in deeze geltalte misleidt
en een ander beginzel vefMseht-wordt' De TekenméesfoÉ
behoorden de' liniën niet op een -ly, maar op een bol, van hout o f
klei in fchëtz gemaakt deeze liniën' aantewijzën.
T W E E D E H O O F D S T U K.
Over èen üriebmki ven ' tnrddêl om eene troritë óp
; ! 'zifdèHe* tekenen* '
§. I.
« ommigë ,0 k meene Boet^A. Carf 'hcfflTè'ifc.) 'dat'ment
om een aangezigt in profikte tekenen’, 'éefst ‘zal maaken , t gepen ge*
lijkzijdigen driehoek ABC fig. 4. Tab. VII. dat meg de'.vtorlijn A C
deelen zartm drie gelijke deelen, {trekkende voor hét aangMZigt, fiee
voorhoofd, neus eii kin.
Maar het punt B geeft niets aan de'hand, darf alleen zoude me»
liet oor ’er' binnen konnen plaatzen r zöo hefeield: men éven wel de
tusfchenruimte D B = 2 neuzen van de lel af të tekeben. '
In die géval koomt de onderkaak Zeer vefrê agterwaards in C G F ,
hetwelk tegens alle I ondervinding in de- Natuur ftrijdt.
Onderwijlen^ is het zeker, dat men de aangezigts voorlinie AC hier
door zeer duidelijk houdt;, 'en in zoo. vérre is deeze manier zêkererdai*
he t o vaal. v S' ^ k