dan iemand, zich bemoeid heeft met de nette proportie der
ooren Ça).
In de kinderen zijn de ooren zeer breed* en groot, naar het hoofd
te rekenen,' njen doet derhalven best dezelve te bedekken, om dat
het oor gelijk wij gezégd hebben nimmer het fchoon van het wezen
vermeerderen kan.
% x i.
Ik heb geftacht uit de gronden der Natuur zelve de kenmerken
van het waare fchoone in de hoofden van ons afteleiden.. , Het is ’er
verre van daan dat ik beweeren zoude willen, alsofdeeze regels ftipt
gevolgd, die bevalligheid geeven zouden,; welke de natuur ons dagelijks
vertoont.
Non fatis ejl pulcbra ejfe poëmata; dulc'ta funto. Zegt Horatius
ie arte Poet. vf. 99.
Men moet de bevalligheid in acht neemen en offehoon hierdoor
de regels der proportiën een weinig geweld aangedaan wierden,;is
hèt beter het bevalligfchoon ten toon te Hellen, dan door te groo-
te geregeldheid te mishaagen.
Hier mede evenwel vleije ik mij zelven, aangetoond te hebben
waarin het fchoon moet gezogt worden.
A A N :
Ça') Auguftin Carrache difoit que ^oreille ëtolt la partie du corps là plus dïÉëife
a desfiner, Il en modèle une plus grande quë nature pour en faire connoitre li
ftruâure. On en fit des études infinies & l’on cbnftruifit un grand modèle en plâtré
appellé roreccbione d"Agófiino, Biblioth. de peinture Tom. IL pag. 484.
J LN 'd e Voorreden, door mijy.als 'Ukgeever, aan het,-hoofd deezer
'Verhandeling; geplaatst, is het gemis van een-bijzonder."Hoofddeel,
over het > Cbaraëter der Anfijken ïn' -Meelden',' Penningen., Iritctglifts.
enz., reeds aan'geduid geworden. Ik zal mij niet onderwinden dit verlies
teherftellen,' met gisljngen, "op dé zamenfpraakeh gegrond, welke
ik meermaalèn. met den' Overledenen Schrijver, 'over dit onderwerp,
gehad hebbe; h e t ,js mij evenwel noodzaakelijk toegéfcheenen
de béfchdjving/der Iaatfte Plaat hief te Iaaten voïgêhy als betrekkê-,
lijk op het gene in het voorgaande Hoofddeeiis, verhandeld, én om
de verwondering der genen voor te koomen, welke met reden konden
getroffen !zjjn dat ’er elders gëèp- gewag van is gemaakt.’
De móeijelijkh'eid • om zich in deeze Provinciën voorbeelden van An-
tijke Penningen, Beelden, enz. teverfchaffen, welke tot flaaving der,
gronden, in dit werk vervat, moesten dienen, heeft buiten tegen?'
fpraak de "uitwerking van dit Hoofddeel doen vertraagen, en kan dié?
laige uitftel eenigzints rechtvaardigen. .
- U i t het klein getal Penningen' nog thans, dat zich met de Intagliós.
op de negendo Plaat vertoont, ziet men de ontegenzeggelijkè bewiji
zên,; van het gene, in de Voorreden, Qmtrënt de Contrafeitzels,
door de Ouden, naar de Natuur gemaakt, is aangehaald, 'alsmede in
het III Hoofdftuk IV. van dit Deel-, omtfentihet fchoon der An-
tjjke hoofden i§ gezegd geworden. Ik laate dus dén* Leezereft over»,,
die aanmerkingen te maaken, welke zij, uit de vergelijking dézer figu-
N ren