Ien heeft een Zwart zijne bevalligheid en maximum en minimum,
die uiterftens durf ik als nog niet bepaalen: om dat ik z é lf geen genoegzaam
aantal koppen van die Natiën bezitte, noch gelegenheid
gehad'; hebbe om dezelve bij anderen. te onderzoeken. ' D é wezens-
lijn zal echter niét veel meer dan 5 graden moeten vallen , dat is tot
<55'graden, o f het wezen wordt al te gelijk aan dat van een Aap,
Ook moet die-lijn in den Aap niet te veel vallen, o f de Aap gelijkt
een Hond, enz/
§. V I I.
In alle viervoetige Dieren hebbe ik opgemerkt, dat de gedachten
en foorten ophouden en bepaald worden, door de plaatzing.van het.
opperkakénbeen, vlak voor boven, oflchnins onder her harsenvat
Verfcheidené koppen van Dieren heb ik op eene linie getékend,- en
daaruit volgen befchouwingen, die niet alleenlijk in de Natuurkunde
van onbegrijpelijk voordeel, maar in de Schilderkonst van oneindig nut
zijn kénnen. Doch dit is thans buiten ons bedek, en zou een
gansch Boek vereifchen.
§. V I I I .
In de Kinderen heeft al het gene ik van de Bejaarden opgemerkt
hebbe even gelijke toepasfing.
In de tweede Tafel heb ik dezelve zoo a^ zij bevonden worden
afgetekend, de aangezigtfijn rechtftandig koomende zijn die wezens
niet bevallig, noch fchoon.
D e 4 figuur Tab. V . is buiten tegenspraak de fchoonfte, niet teg,
en-
»
genflaande het oog niet in het midden koömt, het is de bovènfand der
Qoghollen, welke naa.genoeg in het juiste midden valtovereenkomt:
ftig met,de^fehikking die naar Quesnoi o f Fiamming® g i l
volgd| heeft. Alleenlijk jblijft het agterhoofd .te lang, waaromtrent ik’
geenen regel heb konnen bepaalen j voor zulke jonge kinderen: wam!
n^er ze 3 0^4 jaar oud worden, groeit de kaak merkelijk meerder
nederwaards uit en.het agterhoofd wordt minder: niet onwaarichijne-
lijk evenwel is^h$t zeer geoorloofd om, "die wangeftake wegteneemen ;
te meer. dewijl het mij toegefchenen is, dat in ons Land de langheid
der kinderhoofden grooter as dan; in 'anderen.
Wanneer men den wezenslijn S Z nog meerder voorover doet vallen
wordt dé kruin të hoog,- de gedaante geheel en af wanftaltig, en
het hoofd, gelijkt epn waterhoofd. De uiterften zijn.;derhalyen‘ bij, des
kinderen, even als bij de bejaarden van- io o tot 80 graden. •
§> I X.
Omtrent den Mond is.dit aantemerken, dat de kinderen, geene tan-
den, nog mitdekende randen in de boven- o f onderkaak hebbende, de
tgng niet geheel in den mond, dan met moeite; befluiteft konnen/
Zoo dat .zij de onderkaak meest openen, dat is van de bovenkaak afhouden
, waardoor het. onder-aanzigt . D B f ig .^ Fl. .V„ eene fehuinfe
gedaante verkrijgt X E B . fig. 4. Voeg hierbij; dat de onderkaak, korter.
is dan de hovende, en dat dezelve nog geenen grooten hoek met
het agterfte deel maakende in K. PI. 4. de mond fchielijker open
gaat en Wijder gaap?, I blijft derhalven het middenpunt o f center, uit
welke met de draal iÈ het punt B o f uiterde van de kin altoos ne^
M | der