II
■ n m i i
34
altoos eene wanftaltigheid geeven, althans niet in hunne waare plaat-
zing vertoonen; daarenboven heb ik altoos met één oog gezien. •<
Om dit te gemakkelijker te doen heb ik een klein werktuig gemaakt*
groot genoeg evenwel om het grootfte Bekkeneel op te plaatzen, be-
ftaande uit ëen horizontaal recht vierkant vlak, op welks midden een
recht vierkantig raamtje ftaat, welks dwarfche en opftaande latjes
mét gelijk verdeelde gaatjes doorboord zijn: om ’er loodlijnige, en ho-
rizontaale o f dwarfche draaden door té haaien, èn te bepaalen naar
believen.
D e voorkant van. het vierkante vlak o f tafel is door koperen pennetjes
eveneens verdeeld, als hét bovenfte van het raamtje, om van
daar fchuins nederwaards van gelijken draaden te konnen fpannen: om
het waare punt op het vlak te konnen vinden, door het oog zoo te
plaatzen., dat de fchuinfchc draad, met den rechtopftaanden volmaakt
één verbeelden...
Het tafeltje zoo hoog voor mij geplaatst zijnde, dat de hoogte van
mijn oog overeen kwam met de horizontaale lijn, A B. plaatfte ik de
Bekkeneelen den een naa den ander, op het Tafeltje, agtèr de opftaande
draaden van het befchreevene raamtje. Door de dwarfche draaden
zoo te fpannen dat zij de voomaamfte deelen als fheeden, en door
de opftaande verkreeg ik alle de noodige fnijpunten om met zekerheid
te tekenen.
. Op deeze^ wijze heb ik in alle de figtraren gevonden de lijnen N D ,
en E F. fnijdende N D in C , den vóórkant van het oorgat, gelijk
ook de raakpunten tegens de voortanden N , en tegen het agterhoofd
D , Waardoor de grootheid, o f rede van N C tot C D ontdekt wordt;
welke bij vervolg van veel nut zal z ijn , en van groot bejang, om
dat
35
dat het punt C in de Menfcfieh méést valt in de Linea propenjio-
nis o f zwaartes-lijn E F. o f E , F , ê. Tab. II. van het geheele lig-
haam, en dus in het center van' beweeging des hoofds; dat is de gele-
dingsknobbels van hét agterhoofd met denéerften halswervel. F W.
vooral in de i fig. der II Tafel, W.
, Door middel van dat zelfde raam o f werktuig, tób ik de juiste hoogte
dér hoofden: E , F. konnen bepaalen, en derhalfen de evenredige
grootheden tusfchen E G , en C , F , o f H N , tot N , I. en derhal-
ven den vierhoek H , I , L , K. waarin ieder hoofd getrokken tón
worden.
; Wijders*, vermids de fluitingdér tanden den mond bepaalt, in G.
kondfi ik uit G. eenefchuiöfcbe linie trekken? G , M: langs het neusbeen
A en tó t voorhoofd T . die dm de grodte nuttigheid welke zij
heeft * in tó t bepaalen der bijzondere wezens, -met recht de wezens*
lijn, o f linea facialis genaamd kan worden.
|. 1 L
De Eerfte afbeelding van de I Tafel geeft tó t nette profil öp van
een Staartaap, waarvan het foort mij ontgaan i^ dé^grodfflè is op de
helft genoomen. . Hij had een’ plat voorhoofd-,-flagts een weinig verheven
boven de randen der ooghollen; vijf kiëkeri !, en kieuwfakken;
,2oo dat hij van Afrikaanfctón oorfprong was.
. : De wezenslijn M , G. maakte met A D , den hoek M N D. gelijk
aan 42 graden.
N C was tot C D :: 8 : o f :: 16 : 5.
E C : C F :: 7 : 7. dat is E C = C F .
E 2 ï I I I .