•derwaards bepaald wordt. Quesmi heeft hierop zeer gelet en in alle
zijne kindertjes D B zeer lang gemaakt, fig. 4. Tab. V .
De onderkin wordt hierdoor ook fterker, de hals korter, en alles-
veel bevaHiger. De Wit heeft daarentegen van onder den neus tot
■ ónder de kin gelijk genoomen aan i van de hoogte: veeltijds-heeft
hij daarom een geflooten mond gegeeven aan zijne kindertjes, ’t welk
dezelve minder bevallig maakt dan die van Quesmi. En indedaad is
dat gedeelte veel gropter in alle kinderen, dan het door de Wit verheeld
is (a).
§ X.
D e Ooren zijn in de meeste Menfchen zoo groot als de neus, dat
is als % van de geheele hoogte van het hoofd. Zeldzaam ftaat hij
boven den middellijn, en de lel daalt gemeenelijk laager dan de óeus-
•lijn. Alb. Durer maakt den neus in bejaarden omtrent van die grootte.
De Wit nog grooter. en zonder oplettendheid. Tab. XIL is het
oor onder gelijk met den neus en boven met den rand d if oogbollen,
en dus meer dan i. In de 5 en 6 fig, ib. daaleh de lellen zoo laag
niet neder. In het algemeen hóeft hij de ooren en inzonderheid'de
gaten, die, gelijk wij getoond hebben oavei^deihjk 5 ^ , en mar
den neuslijn in allen gelijk Haan, te hoog g e z e ik 1 Durer van
gelijken en allen die hem gevolgd zijn. Ondertusfchen blijkt de
waarheid van mijne aanmerkingen uit de nette afbeeldingen van het
ge-
C») De figuren van kinderhoofden van Prdsler III. Deelü Tab. I. genoomen uit
"W. Durer, hebben de fouten als die van Aïb. Durer 1 het zijn jonge trekken in
oudé hoofden, om dat de kin te veel vooruit koomt en te lang is.
gebeente door BvEufiachius' uitgegéeven,. het gehoor naamelijk ftdatr
gelijk met den j neuslijn.
ffe t koomt ’er verders op .aan hoe men de breedte bepaalen,. 'zal y;
de. Wkctmskt die alle vee l'te final, zoo dat de breedte, 'gelijk in
fig. 1 ,, Tab. XII,: is een derde, .dan ééns,? £, zointijds omtrent £ gelijk
in fig. 5. Tab. XII D e Ouden hebben bijnaa altoos vermijd het:
oor blpQfe te vertoonen, en indèdaad ‘hebben zij geen. ongelijk gehad,
want in de figuur zelve isniets-bevalligs^”de fchulp, de rand, de lel,,
en andere verhevenheden maaken te kleine figuren" uffcr om ooft in-
vérgelijk te kohiaén" koomen met het geKeeië ta'angözigfei'1^
Men behoort derhalven het bovenfie gedeelte’tebedekken, en alleen
d© lel aantewijzem. In kaale hoofden evenwel f t het zdmwijlen
soodzaakelijfe, als dan kan men de' 'breedte-tot de helft van déT hoogte?
néemenT en het in een ovaal tekenen, welker langfïê middellijn een-
weinig agterovec helt, uitgenoomen, wanneer de voötlijh tdt 100 gr*
voorover hellende genoomen wordt, dan dient diefinie reehtftandig te?
liaan,, onr dat;zij in- dat geval boven reeds van zelve verder ia f ‘is:
van dés neus dan onder- .
In de Negers- evenwel én diérgelijkon- dient deeze lijn evenwijdig;
te loepen aan de lijn van het aangezigt.
" Alle Schilders bijnaa verzuimen: *zidhs©en net* denkbeeld- te vormen;
van het óo r, dit ontbreekt -van gelijken in alle- Tekenboeken die ife
gezien hebbe, bij de Franfchen evenwel wordt ’er beter .op .gepaft;,
in de gronden der Tekenkonst,' door dè Schrijvers- ..der Di£ï. Ency~
chpedique opgegeeven, Zijn de ooren zeer net afgebeeld. In het ge*
heele Tekenboek van Bloemaart wordt ’êr geen een gevonden, hét
welk. natuurlijk zelfs niet bijj Preisler,, niettegenflaande. die, meer
dan!