Engelfche ziekte aangedaan, in welk geval, dè hoofden der kinderen,
altoos breëder uitgroeijen.
Een bewijs van ’t gene de Graaf de Buffbn reeds opgemerkt heeft,
dat niet alleen de Luchtftreeken, maar ook de Land2iektens de uiterlijke
gedaantcns der Menfchen veranderen!
§ I V .
lm de derde en vierde afbeelding, heb ik even; als in de bejaarde
hoofden, de wezenslijn S Z vböfovëf featen vallen van 95 tot 100
graden: om de mwaardfche plaatzing van de kin te vinden,'heb ik
Z D gelijk genoomen aan U W . het hoofd wint dus in de hóogfe
U W = S T . en wordt evenveel korten
Volgens deeze bepaaling heb ik mede het aangezigt van voren* fig. 5.
getekend, dan wordt A B = n en A G gedeeld in 2 deelen,.A D ,
D G , geeft de breedte Z D F welke is de midden-proportie tusfchen
M M en K K fig. 2. O ) .
Het hoofd is dan breed- 4 oogen, gelijk het behoort te^zijn-^ en
moet. nimmer de breedte hebben van 5 , -gelijk de Kinderhoofden
verbeeld heeft Tab. X. en voor hem Alb. Durer, welken alle
gevolgd zijn. A. v.an Dyk heeft 5 oogen gegeevén aan het Beeld
van den Zaligmaker,, nog een Kind zijnde. *
De Kinderhoofden van Quesnoi koomen volmaakt overeen met
deeze fehikking, doch de oogholten moeten in profft uitde rechte linie
A E getrokken worden, anders puilen ze al te veel uit, hetwelk
geene bevalligheid geeft.
D E RvOO
De fig. 5. is niet nauwkeurig, want A C is te hoog en DF wat te fitnal.
71
DE R D E D E E L .
E E R S T E H O O F D S T U K .
Over , £e]?p$$e> en inzonderheid dèr wezens.
§• I.
B e R' alte' "bep'aalirfgen is ter geene modjêigker dan die Van het
fchöoée. J hratius’, die zöo uitmuntend wel gehandeld;heeft ©ver het
fchoone, zoo als het in Verfeh*voegt, fpreekt ter’'altoos van bij Vergelijking
, en nimmer Onmiddefijk.- Despreavx en Pels hebben die
Voortreffelijke Lesten in het Fransch en Hollandsch overgebragt,: en
befchreéven, »maar teffëns altoos de fchoonheid van den ftijleh vark
Dichtkonst, met de fchoonheid in de Schilderkonst' opgëhelderd, gelijk
de Schilders himnc konst met de Dichtkonst', -imklaarer daglicht
getracht hebben te ftellen. Beide, Romeinen en hedendaagfche-j raa-
den wel dat men de Ouden ten voorbeeld-zal neemen ‘y doch geene
koomen mij voor, het fchoone op zich zelvenbepaald te hebben. Lon-
girns behaagt mij ondertusfehën beter , om dat hij op eene geregelder
manier over het fchoone en het verhevene, gehandeld-, en zijne leerftel*
lingeh met duidelijker voorbeelden heeft opgehelderd.' ‘
In het afgetrokkene hebben Crrnfas, Hutchefon en Pater, AMrë
b-ver het fchoone gehandeld i dat van Hutehèfon> is zeer verheven,
en